Ballets Russes de Paris
Een groot en verdiend succes
Gebouw voor K. en W.
In den laatsten tijd hebben wij hier weinig te zien gekregen van den oorspronkelijken balletstijl, een representatieve uiting van danskunst, die men toch op zijn minst een beteekenis mag toekennen, gelijk aan die van de ballets Jooss en Schoop. Want bij deze laatste danstroepen heeft het woord ‘ballet’ veel van zijn oorspronkelijk gehalte verloren; de onschuld van de danskunst (de onschuld van de beweging, wel te verstaan; van de beweging, die nog niet door ideeën-associaties is gecompliceerd) raakt bij een symbolisch dansdrama, als ‘Der Spiegel’ van Jooss b.v., wel eens op den achtergrond. Daarom heeft (het zij zonder één woord ten ongunste van Jooss en Schoop gezegd) het optreden van dit Russische ballet van de Opéra Comique te Parijs een overtuigend bewijs geleverd, dat ook de ‘onschuldige’, idee-looze balletstijl zijn goed recht nog heeft, en zelfs meer dan dat. Want zoodra het ballet een graad van technische volmaaktheid bereikt, heeft het geen idee meer van noode om te boeien; het rhythme van het menschelijk lichaam is genoeg, om ons gevangen te houden en ons de geestdrift van de kinderen te laten herbeleven. Veel zuiverder dan de danskunst, die zich op ideeën ‘beroept’, houdt de balletstijl de herinnering vast aan de genoegens van het spel; gestyleerd, als een ritueel, komt dat spel terug in de wereld van feeën of soortgelijke wezens, die intellectueel gesproken vaak tot de Kitsch behooren. Het ballet is Kitsch, in den besten zin van het woord; want in den dans is de Kitsch gelukkig zeer geoorloofd, en iemand, die zich daaraan ergert, moet wel een bijzondere droogstoppel zijn.
De atmosfeer van het eerste ballet van dit programma, Les Sylphides’ (choreographie van M. Fokine, muziek van Chopin), kondigde al dadelijk het karakter van het ensemble aan. Het is in die atmosfeer, dat men Pavlova zou kunnen verwachten; deze inleiding bewees onmiddellijk de goede qualiteiten van de dansers, ook al miste men dan even de centrale figuur als ‘laatste oplossing’. Maar het bleek uit het vervolg, dat het programma nog een verrassende stijging in petto had. Voortreffelijk was no. 2, ‘Suite Caucasienne’, een ballet van T. Slavinsky op muziek van Rubinstein; hier zag men vooral den maitre de ballet Slavinsky zelf (de Prins) en mej. Margaret Severn (de verloofde van den Prins) excelleeren als twee kunstenaars van zeldzame virtuositeit en technisch kunnen; en het zijn toch in de eerste plaats deze factoren, die beslissend zijn voor het effect van dezen stijl. Margaret Severn veroverde echter de zaal stormenderhand met haar maskerdans, die ditmaal nu eens niet, als zooveel maskerdansen, overliep van symbolen, maar voor alles expressieve en prachtig afgestemde beweging bleef.
'n Klein meesterstukje, deze variaties van Betty Boop tot furie! Bewondering wekt ook terecht het danspaar Makand - Karnakoski in het gracieuse mouvement van ‘De Blauwe Vogel’ (zonder Jushny); en voor de pauze gaf Ravels ‘Bolero’ als muzikale achtergrond van een kleurig ballet van Slavinsky (met Margaret Severn als een uitmuntende Tina!) nogmaals het geheele gezelschap gelegenheid om te schitteren. Het slotnummer ‘Polowetzer Dansen’ (muziek van Borodine, choreographie van Fokine) kon mij persoonlijk minder bekoren, maar verdienstelijk was het ongetwijfeld.
Een goed bezet Gebouw juichte de dansers allerhartelijkst toe; en na den maskerdans kreeg het applaus zelfs het karakter van een ovatie, waardoor mej. Severn zich echter niet tot een herhaling liet verleiden.
M.t.B.