Ga nooit van me weg
Elisabeth Bergner in een meesterlijke creatie
Zuivere regie van Paul Czinner
City Theater
In het vorige seizoen bracht het Hofstadtooneel hier ‘Escape me Never’ van Margaret Kennedy in een zeer verdienstelijke opvoering ten tooneele, onder regie van Cor van der Lugt Melsert en met Annie van Ees in de hoofdrol. Thans kan men de film-versie van het stuk zien, die een en ander te denken geeft over de mogelijkheden van film en tooneel. Immers, het filmwerk is een zeer trouw gevolgde ‘bewerking’ van het oorspronkelijke tooneelstuk, en men kan dus van gelijkwaardige grootheden spreken, wat het aandeel van de schrijfster betreft; de regisseur Paul Czinner heeft de psychologische motiveering en de typisch-vrouwelijke probleemstelling zorgvuldig behouden en in dit opzicht geenszins te kort gedaan aan de oorspronkelijke bedoelingen van Margaret Kennedy. Dat wil zeggen, dat wij ook in de film een niet wereldschokkend, maar zeer zuiver en onsentimenteel gehouden geval voor oogen krijgen, waaraan een slecht regisseur alles had kunnen bederven. Het blijkt, dat Czinner het tegendeel deed, en bovendien meer: hij gaf de film een noodzakelijk eigen gehalte door (met volledig behoud van de tooneelelementen) veel vrijer met de stof om te gaan dan in het tooneelstuk het geval was. Daardoor schiep hij een sfeer, die op de planken niet te bereiken is, en die juist voor deze soort kunst van het goede middenplan zoo belangrijk kan zijn; de camera verschafte hem de mogelijkheid om ook daar tegenwoordig te zijn, waar de tooneelregisseur voor de grenzen van zijn illusiemiddelen half moet houden, en tevens om op het juiste oogenblik een scène af te breken, die op het tooneel wel gerekt moet worden, omdat het decor er nu eenmaal staat. Het nogal eigenaardige feit doet zich dus voor, dat de film het tooneelstuk overtreft (met behoud van alle qualiteiten van het oorspronkelijke werk), en dat Paul Czinner de schrijfster Margaret Kennedy nog meer recht doet wedervaren dan zij het zichzelf deed.
Het gegeven is de tegenstelling tusschen de zakelijke, onromantische, trouwe en moederlijke vrouw en den snobistischen, egoïstischen, min of meer begaafden, maar daarom nog niet genialen artiest. De vrouw, Gemma Jones, onecht kind met een avontuurlijk verleden, komt op een nogal zonderlinge manier bij Engelsche aristocraten, die in een Venetiaansch palazzo hun intrek hebben genomen, binnenvallen, en wekt daar veel misverstand, door de familie in den waan te brengen, dat zij samenleeft met den jongen componist Sebastian Sanger. Aangezien de dochter des huizes, Fenella, juist verliefd is geworden op diens broer Caryl Sanger, is het misverstand begrijpelijk en reizen de ouders met hun dochter snel uit Venetië af, om een eind te maken aan die volgens hun meening noodlottige genegenheid. In werkelijkheid doet Gemma, die een baby heeft overgehouden uit een vroegere relatie, alleen de huishouding voor Sebastian, en Caryl is volkomen onschuldig; om het misverstand op te helderen, gaan Sebastian, Caryl (die ook musicus is, maar eigenlijk een ‘gewoon’ zakenman en sympathiek mensch, die een gelukkig huwelijk boven artistieke aspiraties prefereert), Gemma en haar kind op zoek naar de familie Mac Clean, die ergens in de Dolomieten is gaan logeeren; en in het hotel, waar zij Fenella en haar ouders treffen, begint nu de verwikkeling, doordat Sebastian kennis maakt met Fenella, nog eer zij weet, dat hij Caryls broer is, en een klein amoureus voorgevecht begint. De tragedie komt ongeveer hierop neer, dat de egoïstische Sebastian zonder gewetensbezwaar Caryl misleidt, door hem wijs te maken, dat hij Fenella niet het hof maakt; door deze leugen ziet de toeschouwer zich volledig ingelicht over het karakter van den artiest met zijn door bohème-allures gemaskeerde zelfzucht Sebastian componeert bovendien een ballet en voor deze enorme rol van muziekgenie moet de rest van de wereld wijken. Hij trouwt met Gemma
‘voor het gemak’, omdat hij dan zekerder van haar toewijding is; hij profiteert van haar, en als haar kind sterft, is hij natuurlijk op een gewichtige ballet-repetitie. Tenslotte komt de botsing tusschen de twee broers; hun karakterverschillen gaan over in een handgemeen; maar aan die worsteling wordt een eind gemaakt door de terugkomst van Gemma, die na den dood van haar baby heeft rondgezworven en toch maar weerkeert naar den nukkigen, op zichzelf geconcentreerden Sebastian, om het leven verder met hem te leven.
* * *
Het aantrekkelijke van de probleemstelling is hier, dat de artiest wordt doorzien in zijn pose, en dat wel door een meisje zonder andere wapens dan humor en gezond verstand; in dit opzicht is ‘Escape me Never’ precies het tegengestelde van de vorige film in het City Theater, ‘Love me for Ever’, waarin een voormalige slagersknecht hals over kop alles ten offer brengt aan de fraaie opera-stem van een lieve zanggodin. (Verder wil ik in mijn vergelijking niet gaan, want Czinners werk is serieus bedoeld en het andere filmverhaaltje puur een amusementproduct). Natuurlijk krijgt de kunstenaar in dit geding niet de volle maat, omdat zijn tegenpartij de sympathie van de schrijfster heeft, maar het pleit toch voor Margaret Kennedy, dat zij niet de dupe werd van den eersten den besten balletcomponist en zijn tot talent omgewerkte karakterloosheid; en het pleit voor de film van Czinner, dat hij de verdiensten van de zuivere probleemstelling met andere middelen zoo uitmuntend heeft getransponeerd. Afgezien van het m.i. onzuivere slot (een herhaling van Venetiaansche opnamen, waarmee de film ook begint, die hier ten onrechte de suggestie geven, dat er op alle misverstand en misère nog wel een verlate honey-moon in Venetië zou kunnen volgen), is de regie van Paul Czinner voortreffelijk en sober, vooral in het geven van de sfeer. Dit is niet Czinners eerste film met Bergner, maar wel een van de beste, zoo niet de allerbeste; hij combineert hier een uitstekende beheersching ven zijn menschenmateriaal met een geserreerde beeldbehandeling, die nog aan effect wint door de eerste rangs photographie. Ik denk b.v. aan het huwelijksaanzoek van Sebastian uit de verte, dat overstemd wordt door het lawaai van een station en zijn ironische echo vindt in welsprekend geloei van een koe, en tevens aan de treffende contrastmontage in de scènes, die de dood van Gemma's kind en de balletrepetitie van Sebastian tot onderwerp
hebben. Ook de tocht van Sebastian, Caryl en Gemma op zoek naar de Mac Cleans is voortreffelijk van opzet en toegespitst op de karakteristieke details, die een filmgebeurtenis zoo bijzonder treffend kunnen maken.
Maar de creatie van Elisabeth Bergner is toch wel het belangrijkste deel in dit geval. De wijze, waarop zij deze rol vervult, is boven allen lof verheven; iedere nuance komt volledig tot haar recht, de humoristische kant van deze Gemma Jones is nergens te dik aangezet, de eenheid in de figuur daarom absoluut overtuigend. Elisabeth Bergner is zeker een van de intelligentste actrices van dezen tijd, en zij heeft thans op de film evenveel macht over haar expressiemiddelen als op het tooneel in haar Berlijnsche glorieperiode, waaraan het Derde Rijk een einde maakte. Onder Czinners beproefde leiding geeft zij als Gemma Jones filmspel van den eersten rang, zooals men maar zelden te zien krijgt: een combinatie van groote individueele schakeering der emotioneele effecten met de voor de film geboden soberheid en inperking van eigen willekeur.
Haar beide partners (Griffith Jones en Hugh Sinclair) zijn eveneens bizonder goed; vooral de Sebastian van deze film zou moeilijk te verbeteren zijn. Ook de kleinere rollen zijn uitstekend bezet.
* * *
In het voorprogramma spreekt Louis Davids via Polygoon zijn Nieuwjaarswensch uit (woorden van Jacques van Tol), en weet daarbij aan dit afgezaagde soort heilsrijmelarij werkelijk de noodige frischheid te hergeven. Een pittoreske propagandafilm voor het Nederlandsche landschap van de groep ‘Visie’ is voorts de moeite van het zien best waard; en burgemeester van Lanschot, die zijn jas uittrekt om een tennisbal te serveeren, is een symphonie op zichzelf.
M.t.B.