De nieuwe argumentatie
De incidenten, die zich gistermiddag in den Stadsschouwburg te Amsterdam hebben afgespeeld tijdens de voorstelling van ‘De Beul’, spreken duidelijke taal, zij het dan ook de taal der argumentloozen. Tooneelliefhebbers zouden nu, dunkt mij, moeten zeggen, dat het Nederlandsche tooneel eindelijk uit zijn isolement verlost is en niet langer een onnut spel is voor afzijdigen!
Men weet, dat in deze courant twee beoordeelingen van ‘De Beul’ zijn verschenen (de bespreking van het boek niet meegerekend); die van onze Amsterdamsche correspondent en die van mijzelf. De eerste critiek was buitengewoon gunstig, de tweede positie ongunstig. Een controverse, die bewijst, dat het stuk van Pär Lagerkvist althans niet behoort tot de groote hoeveelheid heele en halve amusementsartikelen, die op onze planken geregeld ter consumptie worden aangeboden en die zóó neutraal en onbelangrijk zijn, dat zij links, rechts en centrum koud laten. Ook voor dit soort ‘kunst’ wordt (wij mogen het De Telegraaf hier wel even in herinnering brengen) gemeentelijk subsidie uitgekeerd! Dat Van Dalsum en de zijnen trachten het niveau van ons theater te verhoogen door te breken met die sleurtraditie van het slappe, door den bioscoop eigenlijk al doodgeconcurreerde tooneelbedrijf, is bijzonder te waardeeren; dat zij zoo nu en dan een misgreep doen (gelijk m.i. met ‘De Beul’ het geval was), bewijst niets tegen hun verdienstens; integendeel, wie faalt als Van Dalsum in deze opvoering, heeft iets aangedurfd, dat juist door den durf van het experiment zich soortelijk onderscheidt van de lauwheid van het alledaagsche premièreleven.
Ik meen, dat de lof, dien ik Van Dalsum hier toezwaai, onverdacht is, omdat ik van zijn ‘Beul’-prestatie vrijwel geen goed woord heb gezegd. De incidenten, die gisteren hebben plaats gehad, eischen dit commentaar. De hetze, die door de Telegraaf is ingezet tegen ‘De Beul’ en de Amsterdamsche Tooneelvereeniging en die meer aanleiding gegeven zal hebben tot deze heroïsche relletjes dan het stuk zelf, maakt het noodzakelijk dat de argumenten pro en contra nog eens terdege worden afgewogen. Het feit, dat ‘De Beul’ een weinig geslaagd tooneelexperiment is gebleken, tracht het dagblad, dat met alle winden meedraait en dus in dit tijdsgewricht den NSB-wind in de zeilen tracht te krijgen, uit te spelen tegen het gemeentelijk subsidie; als zou de Amsterdamsche Tooneelvereeniging dit subsidie niet onder de andere tooneelgezelschappen dubbel en dwars verdienen, als zou ook deze mislukking niet pleiten voor haar streven naar een toonbaar répertoire!
En bovendien: de stof, die in het tweede deel van ‘De Beul’ wordt behandeld, moge rhetorisch zijn bewerkt en de vorm moge dus de materie meer schade dan goed doen: dat is nog geen reden om te ontkennen, dat er zich niet te ver van hier gebeurtenissen hebben afgespeeld, die in barbaarschheid de door Pär Lagerkvist ten tooneele gevoerde zeker evenaren. Mijn bezwaar, uitgesproken in mijn recensie, ging tegen den vorm, waarin dit protest is gegoten, tegen de phrase, waarmee phrasen worden beantwoord. Ik geloof, dat de werkelijkheid der concentratiekampen verschrikkelijker, want officieuzer, sluipender is dan het gedoe in de dancing van ‘De Beul’; al staat sedert jaar en dag vast, dat het mir nichts dir nichts neerknallen van menschen niet meer tot de slechte manieren wordt gerekend en hier en daar zelfs tot heldenmoed wordt verheven.
En wat de godsdienstige bezwaren tegen ‘De Beul’ betreft: het lijkt niet waarschijnlijk, dat zij, die daartegen wilden protesteeren, zich op Zondagmiddag in den schouwburg zouden bevinden en hun toevlucht zouden nemen tot een argumentatie als de hier vertoonde!
Laten wij dus de onwaarschijnlijkheid en de sentimenteele effecten van De Telegraaf vermijden, waar wij het stuk van Pär Lagerkvist ongunstig beoordeelen; er is geen enkele reden om de Amsterdamsche Tooneelvereeniging hard te vallen en in haar subsidie aan te tasten, er is nog minder reden, om de toestanden in het huidige Europa liefelijker voor te stellen dan zij in werkelijkheid zijn.
M.t.B.