Wat Brusse zegt.
De auctor intellectualis van ‘Boefje’, M.J. Brusse, vertelt iets uit zijn ervaringen met stuk en hoofdpersoon.
‘Annie van der Lugt doet het maar zóó als het haar voorkomt - zonder éénige pretentie. En haar erkentelijkheid voor de waardeering van de menschen is nog zoo kinderlijk echt. Maar, met dit al: wat een wilskracht, wat een plichtsgevoel, wat een artistiek élan is er noodig voor deze aanvallige jonge vrouw, om zich vijfhonderd maal te kleeden in de sjofele Boefjesplunje - haar gezicht en de handjes smoezelig te maken - en met die rauwe straatjongensstem dan maar weer zoo'n avond lang dezelfde woorden te zeggen in steeds wisselende intonaties, die de altijd weer volgeloopen zalen aan het schreien en aan het schateren brengen: om zoo'n robbedoes, met al die kwajongensgebaren, die dit gedistingeerde jonge moedertje afgaan als van nature in de volksbuurten langs de straat.
En dan moge 't waar zijn, dat ik voor de vervulling van deze rol niet onbevangen sta, als immers Boefjes eigen petevaer, - aan den anderen kant meen ik toch ook beter dan iemand anders bevoegd te zijn om te zeggen wat zij gemaakt heeft van mijn makkertje. Of misschien is er iemand toch nóg bevoegder, en dat is de nu lang volwassen Jan zelf, vader geworden van een talrijk gezin, waar hij, ijverig werkzaam en door zijn chefs gerespecteerd, den kost voor verdient.
Hij heeft in den eersten tijd meermalen, soms met den bevrienden pater Hermans, met mij, met zijn vrouw, met zijn moeder, met zijn eigen oudsten jongen.... zijn kinderjaren zien spelen door wie wij dan maar vertrouwelijk Annetje noemden.
En toen wij daar nu zaten in de donkere directieloge, keek hij telkens opgetogen zooals vroeger naar mij om en zei: “Ziet u hoe ik dit doe, hoe ik dàt doe, - hoe ik achter uw rug om uw sigaret rook?” Zóó liet de tooneelspeelster zijn verbeelding werken, dat hij dacht dat hij zèlf dit alles weer deed.
Maar de grootste lof voor de zoo bevallige jonge vrouw, die deze actrice immers is, scheen toch wel Boefjes eigen getuigenis: “Ziet u, ziet u hoe sprekend hij op Piet, mijn oudste zoontje, lijkent? 't Is of ik 'm eigens zie en hóór praten!”
- Deze zuivere intuïtie van Annie van der Lugt heeft met het Boefje, dat zij toch nooit gezien had, de volkomen gelijkenis aangenomen. In haar grime, in haar gestalte, in klank en toonaard van haar stem. En dit heeft mij aanvankelijk wel 't ontroerendst getroffen door dit wonderlijk heelemaal in-leven in het schoreme kleine schoffie, zóó, dat, als ik achter de coulissen nog wel eens met Annie van Ees stond te praten, ik soms weer stond te praten met Jan van vroeger, en denzelfden vertrouwelijken toon tegen haar aansloeg. Wat zij al evenmin bemerkte, omdat zij daar immers aldoor mijn Boefje is, in al zijn lef en al zijn zieligheid, in heel zijn Boefjes-aard.’