Oost west - Egypte 't best
Een vroolijk spel in een knappe vertooning
Centraal Tooneel
Zooals het met de stevige eieren der Engelschen gaat, als zij die aan hun ontbijt hebben opgegeten, zoo gaat het ook met hun stevige moraal, wanneer die eenmaal door een gezellig cynisme is aangetast: er blijft niets dan wat doppen van over; een luchtig goedje, dat tusschen de vingers bij wijze van amusement vergruizeld wordt. Zie de vroolijke comedie van Philip Johnson, ‘Oost West - Egypte 't best’, dat allergenoeglijkst doppenspel met de huwelijksmoraal der vaderen, waarbij een wrang accent soms even aan bitterheid doet denken, maar slechts zoo kort, dat men er geenszins door wordt afgeleid van de eigenlijke humoristische bedoelingen des auteurs. Ik zei, dat het cynisme hier gezellig was, en dat meen ik ook oprecht. Het uiteenrafelen van een en ander neemt geen ernstige proporties aan, daarvoor zijn de situaties tusschen den dwazen Egyptoloog en zijn voor het onweer bevreesde vrouw eenerzijds, en den wat onnoozelen jongeling en de zuster der voor het onweer bevreesde vrouw anderzijds, te uitgesproken mal; maar de schrijver kent het vak van den tooneeldialoog uitstekend en weet van een licht gegeventje al spelend met de doppen een aardigen tekst te maken. Hoe aannemelijk weet hij b.v. een twistgesprek tusschen echtgenooten uit nietige aanleidingen te laten oplaaien! Routinewerk wellicht, maar van de gracieuze soort.
De ‘materieele’ inhoud van het stuk komt op weinig neer. Helen, die al jaren niet meer samenwoont met haar aan de Egyptologie verslaafden man Roger, krijgt onverwachts bezoek van dezen Roger, die komt om te scheiden; maar Helen wil haar zuster Sarah, die bang is geworden voor het huwelijk door de slechte ervaringen van Helen zelf, de illusie van een gelukkige verzoening voorspiegelen om haar aldus het besluit om te trouwen met den door haar zachtjes beminden Cedric gemakkelijker te maken. Natuurlijk faalt dat plan, gezien de incompatibilité der wederzijdsche humeuren van Helen en Roger bij een losbarstend onweer, dat de instincten van angst (bij Helen) en van sadisme (bij Roger) weer laat zegevieren. Op de puinhoopen van een hevige scène weet Roger Cedric nog even tot Egyptoloog te bekeeren en aan Sarah te onttroggelen: dat is de zeer origineele ontknooping van het vermakelijke blijspel ‘Oost West-Egypte 't best’.
Of het overigens op den dialoog en de situaties alleen, die den ietwat mageren inhoud niet kunnen verbergen, alleen zou kunnen drijven bij een mindere vertolking dan die van het Centraal Tooneel, lijkt mij aan gerechtvaardigden twijfel onderhevig. De geboeidheid van den toeschouwer wordt echter verzekerd door het uitstekende spel van de vier acteurs, die nu langzamerhand in dit luchtige genre volkomen op elkaar zijn afgestemd: Mary Dresselhuys, Rie Gilhuys, Cees Laseur en Joan Remmelts. De eerste maakt van Helen een zeer aannemelijke, nerveuse en tegelijk kattige persoon, met een beweeglijk temperament, dat tegelijk dupe is van en zich krachtig verdedigt tegen de plagerijen van Roger, door Laseur als een wat koppigen en vleezigen maniak gespeeld. Niet minder verdienstelijk en gevarieerd is het andere duo: de zakelijke, wantrouwende Sarah van Rie Gilhuys, die, als het er op aankomt, toch ook door haar gevoel gedupeerd wordt en ‘blijft zitten’, omdat haar aanbidder Cedric de Egyptologie verkiest juist als zij hèm heeft gekozen; Remmelts speelt dezen Cedric in een stijl, die hem zoo goed ligt, een mengsel van goedhartigheid en onnoozelheid. En Lucas Wensing beweegt zich als huisknecht met waarlijk doortrapt begrijpenden blik tusschen deze puinhoopen der moraal, waarvoor Paul Bromberg een charmant decor ontwierp.
Een goed bezette Kurhauszaal had, dunkt mij, wel wat guller mogen zijn met applaus. Er waren bloemen voor mevr. Dresselhuys.
M.t.B.