Van den vos Reinaerde
Lustrumspel der Leidsche studenten als besluit van het Landjuweel
Een succes voor schrijver, regie en executanten
Voor de Leidsche studenten heeft ‘Janne, gheseit Walch’ den Middeleeuwschen Reinaert in een nieuw gewaad gestoken. Misschien is deze beeldspraak niet geheel onberispelijk, gezien de ongevoeligheid van de dierenwereld voor den kleermaker, die sedert den zondenval den mensch is gaan dienen; maar de dieren uit het epos van den Vos Reinarde zijn nu eenmaal niet zonder hun menschelijke eigenschappen te denken, evenmin als die menschelijke eigenschappen tot hun volle recht zouden komen zonder het dierlijke tooverland, dat men zich op den achtergrond droomt. En dus: Walch heeft den Reinaert in een nieuw gewaad gestoken.
Hij heeft dat gedaan in het bewustzijn, dat de actualiteit van dit meesterwerk der Middelnederlandsche letterkunde niet afgedaan kan worden met de bepaling, dat het tot de poëzie van den opkomenden derden stand behoort, die er vermaak in schepte den adel en de geestelijkheid voor den gek te houden door in den listigen, met officieuze middelen werkenden vos een symbool te scheppen van den burger en zijn verstandelijke meerderheid. De activiteit van Reinaert - men moet het dr Walch dadelijk toegeven - bestaat voor ons evenzeer als voor den middeleeuwer, hoewel de adel en de geestelijkheid voor ons geen problemen meer zijn en onze gemiddelde burger evenmin gespaard blijft voor de ‘reinaerdie’ van andere Reinaerts; de tijdelijke inkleeding van het eigenlijke kernprobleem van dit dierenepos is dus bijzaak, en dat pleit voor de belangrijkheid van het werk. Wie ‘Reinaert’ leest, wordt steeds weer getroffen door den uitstekenden toon, de scherpe en concrete zeggingswijze, kortom: het peil van deze satyre. Het is de satyre niet van een bepaalde klasse, maar van een bepaalde geesteshouding; men kan ‘Reinaert’ ook de tragicomedie van het dupe-zijn noemen. De beer, de kater, de das, last not least de leeuw: zij allen, machtige autoriteiten, leiders, bonzen, en andere hoogverheven wezens, leggen het af tegen dat ééne personage, dat den durf bezit om zich te rechtvaardigen zonder gemeenplaatsen en daarvoor juist van de gemeenplaatsen en domheden der anderen gebruik kan maken. Het is eigenlijk onbegrijpelijk, dat de beer niet met één slag van zijn poot den nietigen vos verplettert! Maar.... hij is geïnfecteerd door gemeenplaatsen! Hij heeft er (volgens Walch) pleizier in om met ‘de Bruïne’ te worden aangesproken, en ziedaar de oorzaak van zijn rampen!
Walch zegt in de korte inleiding, die hij in het boekje ‘Het Landjuweel te Leiden’ geschreven heeft, dus zeer terecht:
‘Vanden Vos Reinaerde - we laten de uiterst gecompliceerde voorgeschiedenis van het epos hier geheel buiten bespreking - is geen “derde-standspoëzie”, gelijk men wel eens heeft willen beweren. Het is niet alleen maar een parodie op de hoogere standen: adel en geestelijkheid. Wie dat meent, leze de beschrijving van het “mekel here”, dat den beer te lijf gaat, wanneer hij door den vos - en door zijn vraatzucht - per eikestam gevangen is gezet! Vanden Vos Reinaerde, één van de heerlijkste humoristische werken der wereldlitteratuur, is grootscher van opzet! Het parodieert héél het menschelijk geslacht! Het is hoog-comisch; dat wil zeggen: het geeft een humor, die in-den-grond vol tragiek is, maar die, door zijn oersterke levenskracht en levens-Bejahung boven de tragiek uit is gekomen. Het toont wel zeer het inzicht, dat de wereld een armzalig zoodje is; maar deze kijk, die een belichting door een ingeschapen hoog ideaal beduidt, wordt, door levensblijheid opgestuwd, een zich amuseeren over die wezens, die zoo waardig en welbewust optreden, en in-den-grond zoo zwak zijn, elk door zijn eigen begeerte’.
Het lijkt mij zeer juist gezien. Minder juist lijkt mij Walchs qualificatie van den ‘Reinaert’ als een ‘tijdeloos’ werk. Tijdeloos is ‘Reinaert’ geenszins en Walch zelf heeft door zijn omwerking toch ook willen bewijzen, dat er wel degelijk ‘tijdelijke’ toespelingen in de stof kunnen worden opgenomen. Liever zou ik zeggen, dat de tijd, waarvoor ‘Reinaert’ geldt, heel wat langer blijkt te zijn, dan degenen, die hem als representant van een bepaalde maatschappelijke klasse willen beschouwen; want met dezulken speelt de vos ook thans nog zijn spel, door alle klassen, die er tot nog toe in de Europeesche samenleving geweest zijn, bij den neus te nemen....