Die Insel
Albert Bassermann als diplomaat
Stadt-Theater Strassburg
De eer is tegenwoordig ene zeer veel gevraagd mode-artikel; ook in zaken, waar men niet bij voorkeur op eer gesteld is, maar op nuchterder waar. Zoo is ook het stuk van Harald Bratt een stuk van louter ‘Ehrenmänner’, die op den bourgeoisen handelsattaché Raaz na hun aangelegenheden den diplomatieken dienst betreffende wenschen te regelen buiten de gewone rechtspraak en derzelve nuchtere atmosfeer om. Hauptmann von Rist, militaire attaché, heeft om een speelschuld te kunnen vereffenen een chèque vervalscht op naam van genoemden Raaz, die in het Amerikaansche gezantschap de eenige ‘Emporkommling’ is. Als de chèque door de dame van het speelhol wordt geïnd, blijkt zij natuurlijk ongedekt; en nu komt de gezant zelf op de proppen, die op het standpunt van de beroepseer staat: zaken de diplomatie betreffende worden onderhands geregeld, ook al geschiedt daardoor ‘onrecht’ in den juridischen zin van het woord. Het gaat in dezen kring niet om ‘Strafe’, maar om ‘Sühne’, een restant van oude rechtspleging, waarbij de patriarch eigenlijk de opperste instantie is. De gezant, bijgestaan door zijn nichtje Karin, die echter later zijn principes ontrouw wordt omdat zij van Raaz houdt, beweegt nu Raaz de chèque voor zijn rekening te nemen en aldus de openbaarheid van het schandaal te vermijden; maar hij eischt, omdat hij van Raaz' onschuld overtuigd is, tegelijk van den schuldige onder diens collega's de ‘eeredaad’, d.w.z. de zelfmoord. Von Rist geeft aan dien wenk gehoor en schiet zich dood.
De auteur behandelt hier met tamelijk veel objectiviteit het conflict tusschen den bourgeois Raaz en de adellijke diplomatenkaste, waarin hij door zijn energie toevallig is verzeild geraakt; maar die objectiviteit kan toch niet beletten, dat hij duidelijk sympathiseert met het eeregeding van den gezant, die den zelfmoord eischt als de eenige delging van schuld onder ‘gelijken’. In den dikwijls zeer pathetischen dialoog worden eveneens de bourgeoise rechtsprincipes tegenover de corpsprincipes van de diplomaten gesteld, maar zóó, dat de ‘eer’ het wint. En nu behoeft men nog allerminst een voorstander van eerloosheid te zijn om zich over deze voorkeur te verbazen; immers op grond van zulke ‘eigen rechtspraak’ kan evengoed een bende gangsters zich tegen de burgerlijke rechtsorde verzetten, iedere maatschappelijke groep trouwens! Wil Bratt een pleidool houden voor het herstel van deze club-justitie van staatjes-in-den-staat? Men krijgt niet den indruk, dat hij zoover heeft doorgedacht. Het is hem meer om de milieuschildering te doen van het ‘eiland’, dat de ambassade in een vreemd territorium is, en om den gezant, dien hij als een representant van dien eiland-staat heeft geschapen, waarvoor het publiek iets kan voelen. Dat neemt echter niet weg, dat hij de deur openzet voor alle rebellie tegen den rechtsstaat, en dat op grond van de ‘eer’; diplomaten èn gangsters kunnen zich op de autoriteit van Bratt beroepen. Een nuchterder en psychologisch begaafder tooneelschrijver zou hier het kind bij den naam hebben genoemd; maar het is tegenwoordig nu eenmaal geen gewoonte om namen te noemen, die minder complimenteus klinken.
Afgezien van de ietwat halfslachtige moraal van het geheel, die natuurlijk geprojecteerd wordt op den dialoog en de personnages, is de auteur er wel in geslaagd een behoorlijk en soms zelfs spannend stuk te leveren, dat alleen het bezwaar heeft, dat het te lang is voor zijn materie; de vijf bedrijven hadden met wat minder breedvoerigheid wel tot drie gereduceerd kunnen worden.
De opvoering van het gezelschap, waarvan ik bij ‘Die Fünf Frankfurter’ al een indruk gaf, valt niet tegen, al dient zij wel in de eerste plaats om Bassermann gelegenheid te geven een van zijn zeer goede, doorleefde rollen te spelen. Als gezant is hij hier op zijn niveau; hij brengt leven, energie en tegelijk onderdrukte nervositeit in deze figuur en doet de theatrale kanten van zijn sujet geheel vergeten. Het zijn de kleine nuances, die alles bewerkstelligen wat aan illusie vereischt is. Bassermann is - men ziet het weer aan zulk een creatie - een acteur van het eerste plan gebleven, die in staat is ook den middelmatigen tekst door zijn spel te bezielen.
Else Bassermann heeft ditmaal een rol van ondergeschikt belang; zij geeft deze verdachte dame Silvia wat sterk op het effect, maar overigens geenszins onknap. Jammer genoeg is de Karin van Paula Otte even zwak als haar Charlotte Rothschild; een persoonlijke interpretatie van dit nichtje zou het stuk goed hebben gedaan. Harry Landa is als Raaz bij momenten zeer geloofwaardig, maar soms ook wat oppervlakkig. Onder de diplomaten van oerouden adel valt vooral Harry Flatow in een scherp getypeerd rolletje op, terwijl Robert Klupp als von Rist ondanks zijn goeringiaansch uniformpak wat mat blijft. Albert Walter moet afzonderlijk genoemd worden als de bankdirecteur, wiens kleine scène met Bassermann tot de beste van de geheele opvoering gerekend worden mag.
De schouwburg was niet zeer vol; men kon aan de reactie van het publiek ook merken, dat het humoristischer voelde dan Harald Bratt, inzake de eer. Maar met dat al heeft men de opvoering met groote aandacht gevolgd en Bassermann herhaalde malen geestdriftig teruggeroepen.
M.t.B.