Reactie op den ‘kermisstijl’.
De jubileerende acteur van Dalsum zal misschien ook in een rijtuig worden gezet en met flambouwen belicht; zooiets moet een acteur altijd tegemoetzien als hij jubileert; maar men kan niet zeggen, dat deze wijze van huldiging bij de persoonlijkheid van v. Dalsum zou passen. Niet alleen als theoreticus, maar ook als speler en regisseur vertegenwoordigt hij het tegendeel van de negentiende-eeuwsche tooneelillusies, die nog zoo duidelijk samenhangen met het kermisvermaak. Het woord ‘expressionisme’ is hier slechts een onvolledige aanduiding; het expressionisme gaf van Dalsum de kans, zijn verzet tegen het oude vorm te geven. Men zal zeker niet kunnen ontkennen, dat van Dalsum een uitstekend acteur is; maar een ‘groot’ acteur, zooals Louis Bouwmeester dat was, is hij daarom niet, omdat hij het niet zóó heeft willen zijn. De reden, waarom van Dalsums jubileum een ongewoon jubileum in de tooneelwereld is, heeft men te zoeken naast de verteedering om de ‘groote’ rollen die hij heeft gecreëerd; van Dalsum heeft getracht (en daar moet men voornamelijk de aandacht op vestigen) het tooneel los te maken van zijn negentiende eeuwsche stijlloosheid en doelloosheid; en meer dan zijn voorgangers Royaards en Verkade, die te duidelijk nog zelf kinderen waren van de eeuw, waartegen ook zij protest aanteekenden in hun tooneelwerk, is hij er in geslaagd, zich te identificeeren met zijn experimenten, er zelf in te groeien, er een gehoor en een bestaansbasis voor te vinden. De tegenwoordige Amsterdamsche Tooneelvereeniging heeft (hoe men verder ook over haar repertoire moge denken) een eigen vorm gevonden, die zich
openbaart in de homogeniteit van den troep, in de doelbewustheid van de regie en in het samengaan van spel en decor. Men weet, wat men van dit gezelschap mag verwachten; en wanneer de Amsterdamsche Tooneelvereeniging eens ‘uit den toon valt’, zooals onlangs met de opvoering van ‘Freuleken’, is dat iets, dat de aandacht trekt, omdat het ongewoon is. Men rekent er op problematische, maar geen onbelangrijke premières van van Dalsum en Defresne tegemoet te kunnen zien.
Het is duidelijk, dat goed tooneel niet zonder goede acteurs kan bestaan, wil het niet verloopen in theoretisch gedoe zonder reeële basis. Albert van Dalsum is ook als acteur een der steunpilaren van zijn gezelschap, dat voor een groot deel toch zijn schepping is; maar zijn uitzonderlijke beteekenis ligt m.i. in het feit, dat hij van deze combinatie van knappe acteurs meer gemaakt heeft dan alleen maar een combinatie, door hun een eenzijdig, maar belangwekkend stijlprogramma te geven. Het experiment met het Oost-Nederlandsch Tooneel moge zakelijk een mislukking zijn geweest, het heeft er toe bijgedragen den weg vrij te maken voor het tooneel, door Van Dalsum gewild. Op de basis van een degelijk en gevarieerd tooneelspelers-apparaat is dit tooneel in de eerste plaats een reactie op het kermisvermaak, zelfs in den verfijndsten vorm; het mist ook wel eens den humor van zulk een amusement, het heeft vaak de al te zwaar-opgelegde ‘bedoelingen’ van 't symbolische, maar 't is althans iets, het staat voor iets. Men behoeft den invloed, dien zijn leermeesters op Van Dalsum hebben gehad, volstrekt niet te onderschatten, om de waarde van zijn eigen prestaties voor het Nederlandsche tooneel desondanks uitermate belangrijk te achten.