Freuleken
Een historisch stuk
Bij de Amsterdamsche Tooneelvereeniging
Het eens zoo beroemde ‘Freuleken’ van Herman Roelvink verdraagt het wederzien slecht. Het laat één indruk achter, die alle andere overheerscht: lang en marsepeinig. Er zijn twee aardige figuren in het stuk, die voor een paar niet onaardige scènes zorgen: de dienstbode Miebetje en Job Averling, de verlamde; maar met de eerste wordt toch wat al te veel gesold en de tweede eindigt in het derde bedrijf ook in de marsepein van de rest. De rest: dat is het vulsel met het engelachtige freuletje, den volkomen onmogelijken levensgenieter-en-phraseur Iman van Aerschot, den boemelenden student Henri van Averling en het être met de vreemde woorden, tante Henriette.
Men kan moeilijk anders dan veronderstellen, dat de Amsterdamsche Tooneelvereeniging dit werk met weinig genoegen in studie heeft genomen, want te zeggen, dat het uit den toon van het repertoire van dit ensemble valt, is zwak uitgedrukt. Was het werkelijk bitter noodzakelijk geworden naar zulk een in dubbelen zin historisch stuk te grijpen? Dan is dat een zeer ongunstig judicium voor 't Nederlandsche tooneelpubliek (dat trouwens gisteren ook niet al te talrijk vertegenwoordigd was). Want het is om te huilen, als men Paul Storm hier in zijn onnoozele rol met een gouden of met een roode jas rond ziet loopen, terwijl men weet, dat hij in staat is een Klestakoff in ‘De Revisor’ te spelen, zóó, dat er uit dit onsterfelijke stuk van Gogol, een levende, representatieve gestalte verrijst; het is nog treuriger, dat hier in Nederland een prachtige opvoering van een prachtig stuk als ‘De Revisor’ geen twee-, driehonderd vertooningen kan halen. En ‘Gele Koorts’ was geen tooneelstuk, zegt men; goed, ‘Freuleken’ is wèl een tooneelstuk, maar waarom is Ben Royaards, een acteur met groote qualiteiten, in ‘Gele Koorts’ een voortreffelijke dokter en in ‘Freuleken’ een nietszeggende drager van historische costumes? Omdat het er niet veel toe doet, of een tooneelstuk een tooneelstuk is, wanneer het zoo verouderd en onwaarachtig aandoet als deze comedie van Roelvink. Er is veel tijd voor noodig om alle verwarringen tusschen Freuleken en Iman op te helderen, die dank zij het sporrelige Miebetje zijn ontstaan, maar wij hadden het al lang voorzien, eer de schrijver het met moeite geconstateerd heeft, en dan is het met al dat rare gepraat van tante Henriette aardig laat geworden.
De eer van den avond redde Georgette Hagedoorn met een voortreffelijk gespeelde Miebetje; het is een rol, die haar bijzonder ligt en waarin zij ook de maximale dosis leven blaast. Carpentier Alting als Job had uitstekende momenten, al was ook hij tegen de algemeene versuikering aan het slot niet opgewassen. Willy Haak in de titelrol was zoo overtuigend als iemand, in deze engelachtig-onschuldige functie van zeventienjarige duif maar zijn kan, en men wilde dan ook wel een traan wegpinken bij het misverstand tusschen haar en Iman ontstaan.
Verder gaf Jules Verstraete een deftigen en ook driftigen papa te zien, terwijl Paul Storm, zooals reeds gezegd, eenige droomen van jassen droeg; aan Sara Heyblom was de caricaturale tante toebedeeld, die Roelvink gebruikt om zijn kennis van de taalverbastering in die patriottentijd te toonen; zij is voor puristen om van te gruwen en ook verder een personage, dat men maar liever gauw vergeet. Als alles maar niet zoo lang duurde, had men zich bij dit alles beter geamuseerd.
De zaal was echter zeer hartelijk gestemd en het applaus deed den regisseur Defresne en ook den auteur ten tooneele verschijnen. Voor de spelers waren er fraaie bloemen.
M.t.B.