Vooruit maar weer!
Bouwmeesters Revue in Scala
Onder bloemen en applans begraven is de revue van mevr. Bouwmeester-Sandbergen, die ditmaal voor de variatie ‘Vooruit maar weer’ heet, gisteravond in Scala binnengelóopen.
Het is ditmaal (en niet de eerste maal trouwens de revue van den illusteren Buziau, den populairen ‘Buus’; Buziau draagt het geheel, dat door den tamelijk fictieven band van een huwelijk tusschen den Prins van Siam (P. Rienks) en Geertje Buus (Dolly Bouwmeester) aan elkaar wordt gebonden. Zonder eenig kwaad te willen spreken van de rest van het ensemble, dat zich zeer verdienstelijk weet te maken, moeten wij toch aanstonds de vis comica van Buziau als het evenement van den avond naar voren brengen. Deze man is een virtuoos met sentimenten, met een zoo juist gevoel voor de juiste doseering van iedere opmerking, ieder gebaar, dat hij vrijwel nooit in platheid vervalt; en doorgaans staat zijn werk op een zoo hoog peil, dat men het gaarne eens een afzonderlijke analyse zou gunnen. De qualiteiten van Buziau zijn niet dezelfde als die van Chaplin, maar zij zijn zeker niet de mindere.
‘Buus’ is in deze revue met name zeer op dreef. Vooral zijn twee groote monologen (de droom in den certijd en de zelfbespiegeling van den tooneelschrijver; de laatste gevolgd door een niet minder voortreffelijke historie van een regeeringskoe, die een kaantje werd) munten uit door de bizarre fantasie, die de speciale gave van Buziau schijnt te zijn. Ook als musicus en goochelaar ziet men hem ditmaal wonderen doen, terwijl hij tenslotte Greta Garbo vervangt, werkelijk niet zonder een zekere tanige gracie. Overigens is deze laatste scène van den grooten man niet zijn persoonlijkste.
Verder was er natuurlijk een massa schittering, een massa zang en een massa dans. Siem Nieuwenhuyzen deed ook erg zijn best en al blijft zijn humor twee à drie klassen beneden het peil van Buziau, hij had veel succes. De dames Mayen, Van Donk en Susan en de heeren Kaptein, Valk, De Vries en Rienks (om enkele namen te noemen) zongen met entrain, terwijl er ietwat traditioneele, maar prijzenswaardig uitgevoerde dansnummers waren van Smirnova en Tripolitoff.
De groote balletten waren rijk gemonteerd en suggereerden de ongelooflijkste luxe; ook hier zou een tikje meer originaliteit (en desnoods wat minder praal) niet schaden, maar wat gegeven werd, was volkomen af. Het orkest onder kapelmeester Beeckman kweet zich met vuur van zijn inspannende taak.
Vóór de pauze werden bloemen en nog eens bloemen aangedragen, zoodat men van een lawine mocht spreken. Vrijwel iedereen kwam aan de beurt, natuurlijk ook Buziau, en tenslotte de patrones van deze schoone wereld van illusie, mevr. Bouwmeester-Sandbergen, die ten tooneele verscheen om de hulde in ontvangst te nemen.