men zal voortgaan zich als ‘élite’ te beschouwen, tot de laatste ‘eeuwige waarden’ onder de soldatenlaarzen zijn vertrapt.
Tegen deze verregaande naïeveteit der intellectueelen wil dit boek in de eerste plaats protest aanteekenen; en daarom heb ik geen poging gedaan, stukken, die als commentaar op actueele gebeurtenissen zijn ontstaan, om te styleeren tot zij het voorkomen zouden hebben gekregen van objectieve beschouwingen voor de eeuwigheid bestemd. Alleen heb ik alles weggelaten, wat ‘journalistiek’ was ten opzichte van het tweede gezicht; het ligt voor de hand, dat er dus veel is blijven staan, dat voor het eerste gezicht zuivere journalistiek moet zijn, en dat overwegend specialistische artikelen, die ik uit hoofd van mijn beroep heb geschreven, hier niet op hun plaats waren.
Ik ben er mij van bewust, dat boeken weinig invloed hebben, vooral als het boeken zijn, die voor het beroemde groote publiek zijn geconcipieerd; ik wil desondanks niet beweren, dat ik deze opstellen schreef voor de ‘happy few’. Tot het groote publiek behoort immers ook de ‘vakgroep’ der intellectueelen; en deze opstellen zijn bijna allen geschreven voor intellectueelen, d.w.z. tegen hen. Zij richten zich tot de intellectueelen, omdat zij handelen over menschen en dingen, die den intellectueelen bekend zijn, zij het dan ook dikwijls alleen maar als thema van gesprek en aangenaam tijdverdrijf; zij zijn vol van de genegenheid voor de aangelegenheden van het ‘geestelijk leven’, die ons, intellectueelen, ondanks alles verbindt en tot een ‘staat in den staat’ maakt. Immers: alleen intellectueelen zullen kunnen begrijpen, waarom een schrijver zich zoo uitslooft om opruiming te houden onder zijn cultureelen inventaris, omdat zij althans het bezit daarvan