kent, hij herkent hem overal en vooral, derdendeels, in de inleiding, die deze rijmen ‘chaperonneert’. Hoe roerend beschrijft hij de bron Hippocreen op de Helicon! ‘Zij was ontstaan door een fikschen trap tegen den rotswand, afdruk van den hoef van Pegasus, het gevleugeld ros. Nadien hadden de Muzen haar in protectie genomen en den gegadigden beschikbaar gesteld tot het putten van dichterlijke bezieling’. Een gebeurtenis, die de bandtekenaar verbeeldde (of liever: verbierde) op een zeer decoratieve wijze.
Eén bedenking: het ware juister geweest, de naam ‘poëzie’ in de titel te vermijden. Het geestelijke proces, dat een hippocreen verwekt, heeft weinig met ‘dichten’ uitstaande; dit geslacht verloor gelukkig de naiveteit om alle rijm ‘gedicht’ te noemen! In de meeste gevallen staat dit genre dichter bij de wiskunde dan bij de poëzie. Door de naam ‘poëzie’ weg te laten hadden de samenstellers de hippocreen, de lichte muze van het ‘intellectualistische grapje’ op haar gebied een zelfstandige plaats toegekend; zelfstandig zijn wij steeds bereid haar ten volle te appreciëren. Enkele uitzonderingen voorbehouden, bevat deze bundel geen gedichten.
Spotziek dandyisme, cerebraal genoegen aan klankverbindingen, wrange ironie of genoeglijke lol inspireren tot hippocreen; zij is de kunst van het tot doel geworden effect, waarbij men het genie herkent aan de geslaagdheid der contrastwerking.....
Bij de bundel van Pauwels sluiten zich, onder deze ‘hipoocrenisten’ enkele ouderen aan. De voornaamste onder hen is Fur. Zijn school heeft iets van de sentimentaliteit van een ballade, die achter branieachtige spot schuil gaat; er zit een weemoedige deun in: ‘so ist das Leben!’. Gewilde truc van deze rijmers is de telkens terugkerende begin- of eindregel.
De jongeren, geleid door Heyntgen tot St. Jans, geven aan de collectie haar speciaal, jong-amsterdams karakter. Zij zijn intellectualistischer, wereldwijzer, mathematisch belust op woord-effecten. De