pelgrims ten tonele niet als grote zoekers, maar als rentenier, kruidenier etc., die in een onbewaakt ogenblik tot de bedevaart besloten. In den beginne heeft het ideaal de overhand op het ondermaans belang, al wordt in de restrictie, ‘behoudens onvoorziene omstandigheden’ bij de overigens zo pompeuze eed dadelijk de innerlijke zwakheid gevoeld. Steeds vozer blijkt de gelofte tegenover de ontnuchterende feiten; steeds lachwekkender wordt de pose dezer cleyne luyden, terwijl de woordarme Norbert steeds groeit, boven zijn nederige zelfkennis uit tot heraut van de heilige boodschap.
Men vergelijke dit bij De Arme onder de Trap, waarvan de Haghespelers in het vorige seizoen een opvoering gaven. In alle opzichten is dit werk beter; als mirakelspel niet alleen, ook in de dramatisering van het (ontleende) gegeven. Hier niet de verbrokkeling in oneerlijk aandoende heiligheid en wat gijnige mopjes; de humor werd thans een noodzakelijke verkleining van het krentenwegersverlangen tegenover de zware eis van het waarachtig pelgrimschap. En daarom is ook het wonder, de verschijning van St. Jacob, geheel op zijn plaats. Dat deze omkeer in het tweede bedrijf komt, waardoor het derde enigszins gedrukt wordt, kan tenslotte geen afbreuk doen aan het effect, evenmin als het primitief-materiële in de reddingsmogelijkheid, die de heilige zijn afgedwaalde schapen voor ogen laat stellen.
Ook deze opvoering van het Schouwtooneel stond ver boven de weinig samenhangende van Verkade, wiens creatie in De Arme volkomen geslagen werd door van Warmelo als Norbert. Van deze acteur zag ik dikwijls prachtig bij werk (in de Spaansche Brabander b.v.); ook als hoofdfiguur mag hij er zijn, zoals hij in De Goede Reis bewees. Vooral de fase van schijnbare weifeling (eerste akte) tegenover de schijnbaar heroieke medepelgrims werd ingehouden en stil door hem gespeeld, met de schone en nederige nuances, die zijn stem eigen zijn. Van de bedevaartgangers, allen min of meer slachtoffers van een werelds belang (de verliefde