mirakel komt er bij, maar het wordt niet geboren, het slaat niet met ontzetting of dankbaarheid. Daarvoor is het alles te lief en te kleurig, te veel aarde en te weinig geest.
Met het Vlaamse karakter staat of valt dit stuk. De boeren-drie-koningen Pitje Vogel, Suskewiet en Schrobberbeeck vooral zijn pittoreske typen, die in de eerste plaats gespééld moeten worden. Een zekere tweeslachtigheid was echter gebleven, aangezien de Vlaamse vormen gehandhaafd bleven in een taal, die soms weinig op Vlaams leek. Bij de overigens verdienstelijke Pitje Vogel van Hans van Ees was deze tegenstelling zeer hinderlijk. Anton Roemer en Cor van der Lugt Melsert, resp. een kostelijke goedmoedige Schrobberbeeck en een fijne en zacht-vrome Suskewiet, omzeilden de klip beter; de Burgemeester (Piet Bron) leed echter aan hetzelfde euvel.
De eigenlijke mirakelfiguren houd ik voor het zwakste deel. Van de Duivel maakte Reule een te luidruchtige karikatuur. De Onze Lieve Vrouwe lag Annie van Ees beter dan het Kind Jezus; de gaafheid van de Madonna was althans veel meer binnen haar bereik.
In het décor was veel te waarderen. De kapel van O.L. Vrouwe van Zeven Smarten b.v. bleek een schone vondst; in de sneeuwlandschappen was invloed van Brueghel onmiskenbaar. Het slotvisioen verschilde echter in stijl niet van de bekende ‘religieuse’ beeldjes-in-stolp en viel daardoor uit de toon van het sobere geheel.
7 maart 1925
M.t.B.