vlijmend, zo onmeedogend, zo... paradoxaal is, dat het de illusie van zijn tegendeel opwekt. Wanneer dit niet bereikt wordt, belanden wij bij de klucht.
Arnold Bennett heeft eigenlijk juist te veel humor en te weinig ‘esprit’ om zich boven deze kluchtsfeer te kunnen verheffen. Hij wilde wel anders; de geestige dialoog van het eerste bedrijf, het coquette spel van aantrekken en afstoten, van koelheid en vertedering, in een enkel moment soms samengevat, bewijst het. Maar hoe zou een Engelsman het in laatste instantie zonder een komieke huisknecht en een goede afloop kunnen stellen? Dit scheen ook Bennett ondenkbaar en zijn love-match kon niet zonder grove effecten eindigen. De miljonair Russ wil zijn vrouw een lesje geven en gaat de armoedzaaier uithangen; beiden verhuizen naar de Pijp, de vrouw ontdekt het bedrog en is (terecht) woedend, zodat Bennett er dan niets meer op weet, dan de verzoening ijlings door de zuster van de vrouw tot stand te laten komen. Deze laatste twee bedrijven zijn wel heel zwak en bederven helaas veel van de drie eerste; zij geven een geforceerde oplossing, die geen oplossing is.
Nel Stants en Verkade hebben te vaak samen Molnàr gespeeld, om niet te weten, wat de raffinementen van het amoureus duel zijn. Jammer genoeg was hier raffinement niet alles; en bovendien kenden zij hun rol slecht. Daarom kon noch Verkade als onverstoorbaar miljonair-minnaar, noch Nel Stants als mondaine bedriegende vrouw-minnares (overigens: welk een prachtig, maar beperkt talent voor het hetaerische!) de aandacht voortdurend boeien. Hierin slaagde alleen Paul Huf als theater-directeur; dit was een meesterlijk stukje toneel. Hans van Meeteren en Marie Faassen (huisknecht en dienstbode) zorgden voor goede komische intermezzo's. Alleen Carla de Raet was ten enenmale onberekend voor haar taak en droeg er niet weinig toe bij als een vervelend docerende zuster de laatste akte te doen mislukken. Als geheel evenwel blijft deze opvoering een kritische gang naar de Stadsschouwburg waard.
8 november 1924
M.t.B.