boeien.
Dit is een spel van stroeve naturen, onmiddellijk in hun hartstocht, maar ook in hun ellende. Het is de onverbiddelijke ontwikkeling van de grote, in illusie gegronde liefde tot een botte strijd der instincten, die nauwelijks meer door woorden wordt verborgen. Wat eens opoffering, toewijding, moed scheen, wordt jammerlijk ontmaskerd als verlangen naar avontuur, dat zich eigen bedrieglijkheid niet bewust was; hoe onfeilbaar zag deze auteur de schamele bodem van het schijnbaar zo groots-eenvoudige gedachtenleven dezer boeren, dat na het wegvallen van het laatste spoor van romantiek in leegheid eindigt! Aan Halla, deze zelfbewuste hoevebezitster, in haar meesterknecht Kari de sterke, moedige man zoekend, wordt geen ontnuchtering bespaard om haar de banale waarheid te doen kennen, wier openbaring in de meest hopeloze eenzaamheid tot haar komt.
Mevr. v.d. Horst-v.d. Lugt Melsert (Halla) had dit leven, dat slechts de voltrekking van het noodlot is, breed opgevat; en, in het bijzonder in het laatste bedrijf, vermocht zij dit fatale proces steeds meesterlijk te suggereren. In de Kari-figuur van Co Balfoort waren vele ongelijke kwaliteiten; in het begin niet meer dan middelmatig, bereikte hij in zijn latere verworpenheid een grote overtuigende kracht. Fors en uit één stuk was de Burgemeester van Ko van Dijk; Jan Musch (die ditmaal een wel wat groot vertrouwen in de souffleur had) maakte van zijn betrekkelijk kleine rol (de Vagebond) een van leven tintelende creatie. Hooykaas (de Herdersjongen) wenne zich toch niet een te dikwijls terugkerend gebaar aan, dat hij als Puck en Robbeknol ook al uitbuitte.
Wat Herbert Kranz in decor en regie tot stand bracht, was alleen al meer belangstelling waard geweest, dan deze opvoering - helaas - had getrokken; mocht de expressionistisch getinte aankleding al niet geheel bevredigen, van betekenis was zij zeker. Het grote publiek houde men dus nog maar zoet met het Krokodilletje!
12 april 1924
M.t.B.