even openkierde, waardoor wij in de gelegenheid waren de grote uitgave van Bernard Bandt naast De Bruiloft van Annie de Boogh te bespeuren. De heer Robbers verrees inmiddels van zijn werk en nam ons met goedmoedige hartelijkheid op. Zijn blik, achter de lorgnetglazen, scheen te zeggen: ‘Hoe heerlijk jong!’ En zijn stem vroeg ons plaats te nemen.
‘Als U mijn boekje over onze literatuur gelezen hebt’, begon hij, ‘zult U weten, hoe weinig ik eigenlijk om theorie geef... Godgod... het is zo moeilijk precies uit te drukken, wat nu eigenlijk je richting is... zuiver en klaar... Voor mij is het al heel belangrijk, als ik kan zeggen: dat is mooi en dat niet... Je werk wordt uit een spontane impuls geboren, is je geestelijk eigendom, zonder dat je jezelf afvraagt; door welke stroming het bepaald wordt. Ik schiep de drukkerspatroon Croes... die kent U natuurlijk... zonder enig dogmatisch gevoel... zo maar... omdat ik hem scheppen wou! Zo ontstond ook Huib Hoogland... uit Op hooge Golven... hij moest nu eenmaal zo zijn en niet anders... Wat geef ik dan om woorden, meneer!... In deze laatste roman kunt U prachtig zien, welk resultaat ik bereik... zonder getheoretiseer... alleen sterk en krachtig levend...
Ik kan U echter dit zeggen (en dit brengt mij op de leiding van Elsevier), dat ik als toekomst van de Nederlandse letterkunde zie het gematigd realisme! Het gewone leven, dat moeten wij zien als kunstenaars... de schoonheid van een jong moedertje en een wurmpje van een kind... de ontroerende verschieten ook in bourgeois zieltjes... niet met de overladen beschrijvingskunst van een Zola (die ik intussen hogelijk waardeer!) maar als een eenvoudig verhaal in de familiekring... zó maar... zonder gezochte woorden, die machteloosheid verbloemen.’
De heer Robbers begroef zijn hand in een stapel papieren en tastte naar het Maartnummer van Elsevier. ‘Wanneer ik U hier een en ander over mijn blad vertel’, zei hij, ‘spreek ik niet over de Kunstrubrieken en de reprodukties, noch over het formaat, hoewel ik hier-