NRC-artikelen 1930-1939
(2010)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdDe strijd tegen het Amerikanisme niet te vereenzelvigen met een strijd tegen Hollywood. – Amerikanisme is een internationale geestesgesteldheid. – De toekomst aan industrie of kunstenaar?Dr. Menno ter Braak schrijft ons:
Men hoort in de kolommen der filmcritiek zeer vaak, misschien té vaak, het woord ‘Amerika’. Het woord is goed, maar elk woord moet ook door een begrip worden gedekt, en hieraan ontbreekt het dikwijls op de zonderlingste wijzen. Wat verstaat men er eigenlijk onder, wanneer men het heeft over het verschijnsel ‘amerikanisme’ in de filmwereld, in de filmindustrie en in de filmkunst? Daarom gaat het toch, en niet om het woord Amerika. Het is bijzonder voorbarig, om het begrip ‘amerikanisme’ onmiddellijk te verbinden met het begrip Hollywood; want hoewel Hollywood Amerikaansche films levert, mag men het niet zonder meer verantwoordelijk stellen voor het ‘amerikanisme’ in den cultureelen zin van het woord. De strijd tegen het film-amerikanisme is allerminst een strijd tegen de ateliers van Hollywood, ook al zullen die ateliers er meermalen van langs krijgen; ateliers en industriebelangen interesseeren de filmcritiek ten hoogste als economische achtergrond van haar beschouwingen. Het is echter een blijk van zeldzame bekrompenheid, wanneer men spreekt van een ‘campagne’ tegen de Amerikaansche film of een veldtocht tegen dit of dat concern, dat films produceert; want het amerikanisme, dat de filmcritiek bedoelt, heeft daarmee niets uitstaande. Zij zal de eerste zijn, om iedere waardevolle film, die ons uit de States bereikt, te signaleeren als een winst; ook Europeesch chauvinisme speelt in de critiek geen rol. Critisch beoordeelt men slechts een mentaliteit, een gezindheid, die zich in deze materie nu toevallig uitdrukt in celluloïd; de filmmarkt zij aan meer bevoegde economische specialiteiten overgelaten. Er is echter een cultureel Amerika, dat de grenzen van de Monroe-leer verre overschrijdt; dat Amerika beperkt zich niet tot een land, het is de veelzeggende naam voor een bepaalde tendens in de filmproductie, die internationaal, en internationaal vervlakkend is De Amerikaansche film heeft zijn verdiensten in de geschiedenis der filmkunst. In Amerika heeft de film zich bevrijd van haar cultureele coquetterie met andere kunstvormen, zooals in de eerste plaats het tooneel. Een Amerikaan wil ‘movies’ zien; en deze ‘movies’ zijn meer zichtbare sensatielitteratuur dan schaduwtooneel, een genre, waarin de Europeanen voor een twintigtal jaren ‘uitmuntten’. De cowboys stammen uit de stuiversromans, en hebben van deze lectuur de geweldige beweeglijkheid overgenomen, een uiterlijke beweeglijkheid, die geen volksschouwburg tot zijn beschikking kon hebben. In Amerika is de film doelbewust als massa-artikel geëxploiteerd, zonder hoegenaamd eenige bijgedachte aan ‘artistiek’ succes. De verdienste van de Amerikaansche film is haar grondige naïveteit tegenover alle andere kunstvormen; haar roeping was eenvoudig, te voorzien in de ontsnappingsbehoeften van een koortsachtig werkende menigte, die aan alles eerder kon denken dan aan aesthetische problemen. Zoo vond de Amerikaansche film langs zuiver primitieven weg de grondslagen der filmbeweging, toen de Europeanen nog stumperig hun lens richtten op de Comédie Française of in griezelig-expres-sionistische decors hun heil zochten. Het gebrek aan innerlijk conflict, dat den gemiddelden Amerikaan eigen is, heeft zijn, maar ook de Europeesche, filmproductie er voor behoed, op de klippen der andere kunsten te stranden. Erkent men deze belangrijke deugd der Amerikanen, dan handelt men dus onrechtvaardig, door hun het woord ‘amerikanisme’ als een strijdkreet in het gezicht te slingeren. Zonder de naïveteit der Amerikanen zou de filmkunst, die de gecompliceerder Europeaan bemint, niet zijn, wat zij is. Maar de medaille heeft haar keerzijde; en deze keerzijde veroorzaakte het ontstaan van den naam ‘amerikanisme’ ook in de filmwereld. Want terwijl het gemis aan problemen en conflicten eenerzijds voor de film bevrijdend werkte, werd het anderzijds een zoo dreigend gevaar voor de verdere ontwikkeling van ieder ernstige filmcultuur, dat de Europeesche critiek zich met het volste recht daartegen gemobiliseerd heeft. Wellicht heeft zij in haar ijver den term ‘amerikanisatie’ soms te algemeen en te onduidelijk gebruikt; maar dat het hier een gevaar gold, heeft zij begrepen, en waar de haard van dat gevaar aanvankelijk lag, heeft zij óók begrepen, door Amerika in haar definitie te betrekken. Voor alles toch heeft de Amerikaansche filmproductie de ‘standaardizeering’ van de film in de hand gewerkt; zij heeft Europeesche regisseurs en acteurs gekocht en betaald, om aan de behoeften van het onverzadigbare publiek te worden geofferd; zij heeft hun bijzonderheden trachten af te slijpen, hun originaliteit trachten te modelleeren, hun persoonlijkheid trachten te verlagen tot een succesnummer. Zij heeft zorgvuldig gevorscht naar den smaak van de helft plus één en het artistiek initiatief slechts toegelaten onder garantie van rentabiliteit. Als zoodanig is het woord ‘amerikanisme’, ook letterlijk, niet onjuist; het qualificeert een geesteshouding die haar centrum had, en heeft, in Hollywood en in de productiemethoden der Amerikaansche maatschappijen. Een geheel andere vraag is echter, of deze geesteshouding thans nog speciaal karakteristiek mag genoemd worden alleen voor Amerika! Daarmee nadert men tot een ruimer omschrijving van het woord ‘Amerikanisme’. De methode der Amerikanen immers heeft verbazingwekkend snel school gemaakt. De Ufa, eens het bolwerk van het filmexperiment, wordt thans in ‘standaardizeering’ door geen onderneming ter wereld overtroffen; zij heeft haar eerste eenheidsartikel destijds gevonden in de operettefilm, die zij naar een vast cliché liet vermenigvuldigen. De Fransche industrie is denzelfden weg (met eenigszins andere beplanting) gegaan. De Russen, wier eminente voorvechters, ondanks hun meerdere vrijheid van handelen, alleen nog geen filmproductie maken, bewijzen in den laatsten tijd herhaaldelijk aan hetzelfde euvel te lijden; alleen de cliché's zijn bij hen anders, alleen het recept verschilt. Men kan tegenwoordig met het volste recht, zij het ietwat paradoxaal, spreken van een Amerikaniseering der Russische filmproductie. Het woord ‘amerikanisme’ heeft zijn beteekenisgrenzen verre uitgebreid buiten de domeinen van Fox en Paramount; ‘amerikanisme’ is geen qualificatie voor de films van een land, het is de formuleering van een geestesgesteldheid: de geestesgesteldheid van de gemeenplaats, van het cliché. Dat deze geestesgesteldheid haar oorsprong en kern vindt in Angelsaksische raskenmerken van den Yankee begint steeds meer van secundair belang te worden. Men treft het amerikanisme in de Showboot op de Mississippi, maar evengoed aan de Wolga. Het is overal hetzelfde principe, dat fnuikend werkt op elk zelfstandig en onafhankelijk initiatief: men maakt gebruik van een eenmaal ontdekte origineele vondst, om deze als truc te verveelvoudigen, men gaat het oorspronkelijke talent ‘standaardizeeren’ door zijn vormentaal in duizend exemplaren over te drukken op talentlooze voortbrengselen. Men schikt zich naar de gemiddelde eischen van het gemiddelde publiek van filmconsumenten, en zij, die zich verzetten, worden vermalen of in het laatst toch meegesleurd. Ongetwijfeld is ook thans nog het film-amerikanisme het machtigst in Amerika zelf. Hier stuit het op bijna geen tegenstand van beteekenis, hier is de zorg om den materieelen vooruitgang het grootst, de inspanning bij het dagwerk derhalve het meest intens, bijgevolge de afkeer van het nuttelooze probleem der kunst het meest algemeen. White Shadows van den handigen regisseur van Dyke, dat dezer dagen te Rotterdam werd vertoond, geeft ons het zeer frappante geval van de gevoelsindustrialiseering, die Amerika op geraffineerde wijze weet te bereiken. Deze even schoone als onbenullige eilanden der gelukzaligen demonstreeren ons het paradijs-ideaal van den zakenman, die geen oogenblik tijd heeft voor de problemen en conflicten, die de cultuur kan baren, in de weergaloos gefotografeerde Pacific, die dezen hof van Eden omgeeft, laten de schildpadden zich glimlachend door honingzoete oermenschen in schildpadsoep omzetten. Aan de gevoelsverweeking, die hier geboden wordt, kunnen millioenen en millioenen offeren, omdat elkeen er zijn geheimste en banaalste sentimentaliteit in bevredigd vindt. Dit cliché is zeer bepaald Amerikaansch. Europa echter heeft andere cliché's, en in Rusland is de revolutie een thema, dat in banaliteit vaak voor White Shadows allerminst behoeft onder te doen. Overal, waar de industrie oppermachtig wordt, bevordert zij het standaardproduct; overal, waar het standaardproduct zijn intree doet, worden de tegenstrevende individuen onder den voet geloopen. Het is belangrijk, deze beteekenis van het woord ‘amerikanisme’ in het licht te stellen. Het gaat, in de filmwereld, sinds lang niet meer tusschen Europa en Amerika, of tusschen Rusland en Amerika, althans niet cultureel; het gaat, sinds lang, tusschen de onbeperkte heerschappij der industrie en de onafhankelijke scheppingsmogelijkheid van den cineast; het gaat erom, of men in de toekomst slechts kapitaal zal kunnen vinden voor winstgevende standaardproducten, dan wel, of de oorspronkelijke uiting daarnaast haar kansen zal kunnen krijgen. In die toekomst zal de critiek, die geen ander belang kent dan de filmkunst om haarzelfs wil, zich in de bres hebben te stellen voor de persoonlijkheid, die aan Amerika is ontsnapt.... zelfs al ligt dat Amerika in de buurt van Moskou. |
|