Mephistophelisch
(1938)–Menno ter Braak– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |
moeite hem te aanvaarden, maar weet zich toch langzamerhand met zijn publieken naam te identificeeren, om op den duur óók de man te worden van dien naam, hoezeer er ook stemmen in hem blijven fluisteren, die zich daartegen verzetten; weer een ander blijft, alle succes ten spijt, toch zichzelf en zal aan het feit van zijn beroemdheid hoogstens een zekere rust ontleenen (de rust van een publiek te hebben, waarop men rekenen kan, dat den auteur ontslaat van de voortdurende zorg om een gehoor en een rechtvaardiging te zoeken). Dit laatste geval is ongetwijfeld het zeldzaamst; Van Schendel is er ten onzent een sprekend voorbeeld van. Beroemd geworden, is hij dezelfde gebleven en strenger geworden. Er is ook nog het succes van den schrijver type Multatuli, dat eigenlijk een ‘schandaalsucces’ is, en berust op een soort masochisme bij de lezenden; men bemint de hand, die slaat, de bek, die bijt, om het met een dichter te zeggen. Maar zulk een succes gaat gepaard met een diepe onverschilligheid van het publiek voor de werkelijke bedoelingen van dezen auteur; geaccepteerd als enfant terrible blijft hij, zoolang hij leeft en nog lang daarna, in wezen impopulair, symbool van negativiteit; hij zal dus de houding van den martelaar doorgaans verkiezen boven die van den gevierden man en zijn betrekkelijk ‘litterair’ succes altijd blijven voelen als een paradoxale eenheid van hulde en verachting; zoo ontsnapt hij aan de blamage van de verraden jeugd, de Orient Express van den kioskenroem. |
|