van het zinneleven verstrikte wereldling, maar hij is voorts ook auteur, ontcijfert platonische teksten en werkt aan niet minder dan een ‘chaldeeuwschen roman’. Hoe deze dingen te rijmen? Een groot schrijver zou het weten te suggereeren, maar van Genderen Stort blijkt machteloos tegenover het gegeven, dat hij zichzelf heeft opgelegd. Zijn held wordt een caricatuur, die avonturen uit een haremfilm beleeft en op even dwaze wijze ‘aan de cultuur doet’, om te eindigen in een zinneloos huwelijk met Maghen. Als zij niet dood zijn, dan leven zij nog; maar het slot van ‘Kleine Inez’, hoe verbeten eenzijdig ook, miste de zotte geforceerdheid van deze ‘oplossing’ en steeg er mijlen bovenuit. Dit geloove, wie het gelooven wil...
Wat er überhaupt goed is in dit boek (en laat men dankbaar erkennen, dat de oude van Genderen Stort niet geheel is overleden), is een echo op ‘Kleine Inez’. Soms gelukt het Stort plotseling, met een enkele zin, een enkel woord, de sfeer te scheppen, die hij noodig heeft; maar het gelukt hem hier tè zelden, dan dat men ‘Hinne Rode’ een geslaagd werk zou kunnen noemen. Alle ontbindende elementen, die in ‘Kleine Inez’ als kiem aanwezig waren, en daaronder vooral de leege precieusheid, woekeren hier verder.