ontwikkelt zich met de groeiende persoonlijkheid mee. Het lijden door onrecht, dat men ziet begaan, is, zooals gezegd, het grondmotief van dezen drang naar gerechtigheid. Thijs stelt daarom op school vooral belang in het verhaal van Jozef, door zijn broeders verkocht en hij haat de Romeinen, die België veroverden, dat niet van hen was. Dit partijkiezen voor den zwakke wordt voor Thijs, die zelf een sterk lichaam heeft, de vervulling van het leven; hij wordt de patroon van Let, een onnoozel meisje, waarmee hij later trouwt, hij is de naïeve en tegelijk de onverwoestbaar krachtige, hij is de representant van een consequent Christendom, maar een Christendom, dat meer evangelisch is dan maatschappelijk. ‘En van Christenen gesproken’, zegt Thijs' tweede vrouw Rosa, ‘ik doe alle dagen mijn best, maar ik ben het niet, en gij doet ook uw best, meneer pastoor en gij zijt het ook nog niet, maar Thijs, zei ze, ik ken Thijs van kindsaf, Thijs, dat is een Christen.’
Het begrip ‘Christen’ wordt hier door Walschap kennelijk genomen in den onmaatschappelijken zin. Thijs is rechtvaardig, omdat hij niet anders kan; hij komt daardoor in botsing met de maatschappij, want zijn ‘persoonlijk initiatief’ is niet onder te brengen bij welke maatschappelijke formule ook. Behalve misschien bij de algemeen-vaag-katholieke, die voor den Vlaming Walschap ongeveer alles omvat, van absolute onverschilligheid af tot mystieke extase toe; maar ook in dat verband is het toch de inzet van het individu, van Thijs als ‘homo pro se’, die de waarde van het gerechtigheidsbesef bepaalt. ‘Hem is het oog uitgerukt, dat de boosheid der menschen gezien heeft, hem bleef het hart gespaard, dat voor één rechtvaardige de tallooze anderen verontschuldigen wil en moet kunnen gelooven in een betere wereld.’ Van deze betere wereld krijgt men in Walschaps roman dan ook een voorproefje, want Thijs komt tenslotte tot welvaart, wordt modelboer en autoriteit in zijn dorp en geeft door zijn leven een voorbeeld van christelijk leven; maar met name dit laatste stuk van Een Mensch van Goeden Wil is compositorisch en ideologisch zwak, omdat den lezer hier gesuggereerd wordt, dat alles ‘toch nog in orde wordt gebracht’; zelfs Thijs' dood in de vlammen aan het slot van het boek (men vergelijke daarmee eens het overeenkomstige slot van Een Hollandsch Drama!) is te veel knaleffect om grooten indruk te kunnen maken.
Ik noemde Een Hollandsch Drama; het thema van Walschaps roman heeft echter nog veel meer verwantschap met een ander