volstrekt niet a priori als botterikken zou willen verwerpen, aan wie de poëzie van Een Winter aan Zee volkomen voorbij moet gaan, eenvoudig omdat zij deze sublimeering in het visioen volstrekt niet kunnen deelen; de ontmenschelijking, die uit de romantische wereld van Roland Holst zoo duidelijk spreekt, kan voor hen niet anders zijn dan een romantische zinsbegoocheling zonder humor, die zich verwart in priesterlijk voorgedragen woorden. Hun fout, als ik het zoo noemen mag, is in dit geval echter hun gebrek aan gevoel voor de grootheid en volmaakte zuiverheid van deze poging tot ontmenschelijking; de priesterlijke toon is hier nl. niet onecht, zooals bij de valsche mystici, maar een gevolg van de concentratie op het dichterschap, zoodat men het geheele wereldbèeld van Roland Holst met zijn verstand kan afwijzen en er toch de visionnaire kracht van ondergaan.
Ontmenschelijking: vergelijk slechts de menschelijkheid van Holsts leeftijdgenoot Bloem op zijn vijftigste jaar. Men wandelt, in Een Winter aan Zee, tusschen het puin van sagen, waaruit de dichter zijn eigen sage opbouwt. Een mytholoog zonder mythologie zou men Roland Holst hier kunnen noemen; want de herinnering aan de Keltische en Grieksche ‘voortijden’, die dezen bundel doorspookt, neemt nergens de vaste vormen aan van een nieuw sagencomplex; Holst bouwt met herinneringen en namen, deze vlagen van verleden zijn zijn ware element. Men kan ook het duinlandschap van des dichters woonplaats Bergen terugvinden, maar evenmin als naturalistisch of arcadisch gezien tafereel; Holst ziet, mutatis mutandis, Bergen, zooals El Greco Toledo: ontmenschelijkt, in een visioen. En al de woorden, die tot de Holstiaansche liturgie behooren, zooals daar zijn: koude, oud verwilderd zonlicht, sneeuw, zwermen, wind, brand, oorlogen, eeuwen, ramen, kimwolken, maan, voortijden...zij zijn ontmenschelijkt, bestanddeelen geworden van het sagenpuin. De mensch heeft zijn ware wereld verloren, en daarom is hij verstooten en veroordeeld tot de gespletenheid, met als hoogste genade het visioen van het ‘overzeesche’.
Vergaan zijn de droomschepen
aan kimwolken een grootsch
weleer nog, maar naar hier