wordt meer en meer een kolonie van de Nieuwe Wereld, als wij niet oppassen...
Hij ziet er vermoeid en mager uit; zoals hij over het nog schaars bevolkte hotelterras nadert, heeft hij iets van Don Quichote, maar dan van een Don Quichote, wie zijn rol is opgedrongen, zonder het fanatisme van de man die windmolens bestrijdt. Ik beschreef hem voor twee jaar in deze courant eens als iemand met twee gezichten; welnu, die twee gezichten heeft hij nog, maar de vermoeidheid vlakt de verschillen een weinig uit. Niemand zou in deze onopvallende, correcte figuur dadelijk de grote schrijver vermoeden; alle artistieke pose ontbreekt. De stem laat echter geen twijfel over; die is vol nuances, en bij alle gedemptheid veelzeggend.
Uiteraard spreekt men in deze tijd in de eerste plaats over ‘de toestand’; maar de politiek brengt Mann vanzelf op het drama der cultuur en de toekomst van de geest. Merkwaardig is daarbij een zeker optimisme bij een zo ‘schwarzseherische Natur’, die de invloed van Schopenhauer niet slechts formeel onderging. Geen onderschatting van moeilijkheden, maar een onuitroeibaar vertrouwen in de mogelijkheden van de geest; dat is misschien de enige houding waarmee men tegenwoordig kan leven, dat is ook het minimum. Manns gematigd optimisme heeft de tijd hem afgedwongen, zoals hem de strijdbare houding, die eigenlijk zo slecht past bij zijn temperament werd opgedrongen door machten, waartegenover neutraliteit en toeschouwerschap onmogelijk zijn. Een bovennationale gemeenschap van vrije geesten schijnt hem het positieve resultaat van een wereld, die steeds meer aan vrijheid inboet; want de vrije geesten groeien tegen de verdrukking in, zij zoeken elkaar op, en zij begrijpen elkaar gemakkelijker dan vroeger, toen zij niet onder een dergelijke druk behoefden te leven.
Met dat al heeft hij, die eens de gevierde feestredenaar was van Duitsland en eer een conservatieve dan een revolutionnaire persoonlijkheid, thans geen ander vaderland dan de wereld van de geest die overal is en nergens. Dat