gebied, dat noodzakelijkerwijs een stroopen langs de kust beteekent van minstens twee gebieden tegelijk? Het is of ter Braak koketteert met zijn vermogens: de begrippen op te drijven, in het nauw te brengen, te vangen zelfs, - om zich daarna des te grooter vrijheid van zondigen tegenover deze begrippen te verzekeren.
Toch vindt men in dit essay de definitie, de eenig-juiste voorwaar! van het ‘bon genre’, het eene-en-eenige, het genre waarvoor hij - op het oogenblik waarop dit essay verschijnt, waarde lezer - sneuvelen wil. Ik heb niet voor niets een kwatrijntje boven mijn voorrede gezet waarop men misschien meesmuilend heeft gekeken. De voorkeur van den Perzischen haremhouder is nu eenmaal anders dan die van den Engelschen lord; en zoo Baudelaire een magere vrouw obscener vond dan een dikke, er zijn verstokte zondaars die terugdeinzen voor de te groote obsceniteit van het skelet. Wij, de Perzen van de literatuur, verdedigen onze smaak voor de dikke vrouw: le bon genre en de polemiek, tegen de distinctie van alle doorschijnende vrouwen in Engeland.
Men zal, in het volgende essay, niettemin eenige bladzijden aantreffen vol gezond verstand, betreffende de vele aesthetica's, welke men nog zou kunnen schrijven, en de mogelijkheid van kunstvormen, zoowel voor den parfumeur als voor den kok. Waarom niet de aesthetica van de kookschool? vraagt ter Braak. Inderdaad: voor de erotiek althans werden dergelijke werken sinds eeuwen samengesteld. Noch van den heroïschen kok Vatel, noch van den, overigens ouderen, proever Lucullus kwam helaas zulk een geschrift tot ons, maar de erotiek heeft een onafgebroken lijst van bezielde leerwerken, waartoe Het Volkomen Huwelijk van den heer van der Velde zich verhoudt als de keuken van een dorpsherberg tot die van Royal: de Ananga Ranga naast de Kama-Soetra, de Doorgeurde Tuin van den sheikh Nefzawi naast de Handleiding der