Menno ter Braak
aan
Willem Elsschot
Den Haag, 2 mei 1938
Beste de Ridder
Mag ik beginnen met jou (en in dit geval, heel secundair, ook mij als ‘adviseur’) geluk te wenschen met de veranderingen in je manuscript? Het geheel is enorm veel beter geworden; het krijgt een totaal ander reliëf door de dood van Martha, terwijl het laatste hoofdstuk ook een oneindig veel sterker afsluiting is. Maar de hoofdzaak is, dat nu de caritas-gril van Boorman veel beter gemotiveerd is door de ‘verweeking’ vooraf; de lezer begrijpt nu vanzelf, dat hij toch 100% zakenman blijft, ja, dat dit 100%-zakenmanschap zelfs conditio sine qua non is voor dezen vorm van caritas! De ‘verweeking’ door de dood van de vrouw gaat nu prachtig over in de koppigheid van den ouden Boorman, die geen genoegen neemt met halve maatregelen.
Wat ik verder over dit stadium van je Boorman-figuur te zeggen heb, schrijf ik later wel in mijn critiek. Ik heb nu echter het echt lekkere gevoel, dat ik je door een vingerwijzing een ‘gat heb laten stoppen’, en dat het boek, zooals het er nu ligt, veel organischer op ‘Lijmen’ aansluit.
Ik zal het manuscript nog aan mijn broer laten lezen (die zeer benieuwd is naar je wijzigingen, omdat hij Boorman zoo bemint), en het dan direct doorzenden aan v. Holkema & Warendorf. Maar ik weet wel zeker, dat hij er zoo over zal denken als ik, want de verbetering is evident.
Inderdaad, het slothoofdstuk geeft de sfeer van ‘Lijmen’ een voortreffelijk einde. Nu is Boorman, die voor de papen de hel verdiend heeft, voor ons gered. Hij is gebleven wie hij was.
hart. gr. je
Menno ter Braak
Origineel: particuliere collectie