Menno ter Braak
aan
J. Greshoff
Den Haag, 19 maart 1938
Den Haag, 19 Maart '38
Beste Jan
Ik heb deze week in een toestand van apathie en nervositeit doorgebracht, niet in staat iets te doen, behalve het hoogst noodige, omdat al die litteraire bezigheden zoo volkomen relatief werden vergeleken bij de verkrachting van Oostenrijk en het gemoord in Spanje. Het was bij jou niet veel anders gesteld, naar ik uit je brieven opmaakte. Het apocalyptisch dier is nog lang niet in zijn bloed en bier gestikt, en wij kunnen nog fraaie dingen beleven. Het ongeluk is hier nog veel meer het pangermanisme dan het nazisme, dat er langzamerhand slechts de formule voor levert, èn de bestiale middelen.
En onder dit geraas, nu eindelijk wat ontspanning schijnt ingetreden, heb ik het stukje van Eddy met moeite ontrobberst; met groote tegenzin, deze dingen lijken me momenteel de onzinnigste futiliteiten.
Ga je naar Putten? Ook al geen onbewoond eiland, maar tenminste stil, en zonder kranten-vuiligheid.
Zondag had ik Henri Bruning op de koffie. Een zeer zwijgzaam persoon, blijkbaar ontzettend verlegen en daardoor (nog) edel-fascist. Dinaso! Ja, lach niet; deze overigens zeer aardige en behoorlijke man verbeeldt zich nog, dat Mussolini bezig is een nieuwe élite te kweeken! Is het niet om te huilen? Ik meen zulke resten van ontzag voor krachtpatserij alleen te mogen verklaren uit de oer-kleinburgerlijkheid van 's mans afkomst. Het bloed kruipt, waar het niet gaan kan. - Maar verder: een werkelijk zeer geschikte persoon, die ernst maakt met zijn ‘agonie’. Geen poseur, integendeel. Maar de roomschheid zet hem onherroepelijk in een andere atmosfeer dan die de onze is.
Wat het geding Multatuli betreft, sta ik toch grootendeels aan Eddy's kant. Ik kan niet je bezwaren deelen, voorzoover ze principieel zijn, en ik vind de bezwaren, die ik erken, niet principieel. Het boek heeft mij geboeid, het is een apologie, die door de feiten heen ‘straalt’. Maar dit is après tout een quaestie van gevoel; ik geloof, dat jij de ‘kant Erich Wichman’ in Multatuli ziet domineeren, dat je zijn andere eigenschappen daardoor te gering acht. Ik voor mij zie wel Erich Wichman in M., maar niet als de essentie van zijn persoonlijkheid.
Overigens is het maar al te waar: er raakt door zulk een correspondentie op de lange baan en zonder mondelinge uitwisseling tusschentijds iets in het ongereede. Kleinigheden, maar die doen het hem juist. De ‘partners’ veranderen achter hun handschrift, dat hetzelfde blijft.
Tot nader! veel hartelijks v.h.t.h.
je Menno
Rec. Gr. Ned. a.s. Maandag in de krant. Ook dat schoot er bij in.
Radio 6 April blijft dus!
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum