E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Bergen, 12 april 1940
Bergen, 12 April '40.
Beste Menno,
Gisteren kwamen de artikelen over Mann, die Bep en ik met veel genoegen lazen. Typisch weer van de ‘betere inspiratie’, en grappig, ook het stuk over de Luizen krijgt hierna een heel ander smaakje. Het hoort er eig. bij; het is er, in je ‘inspiratie’, duidelijk de voortzetting, de ‘tegenzang’ van. Om later samen te bundelen, als I en II onder één titel; Goethe en Multatuli voorop, Mann, en natuurlijk nog veel meer E.d.P., op den achtergrond.
Verder heb ik me den heelen verderen dag werkelijk belabberd gevoeld, dwz. uit mijn doen, door die Slauerhoff-mislukking. Want dat het wel een mislukking moet worden, betwijfel ik niet meer gegeven de klachten van Zijlstra en het gevoel van den Holl. uitgever voor zulke dilemma's. Nu heb je één keer de kans om een werkelijk goede uitgave van complete werken te zien - en het geknoei van zoo'n snertvent als die meneer Lekkerkerker zal er dit van maken! Het is om te huilen.
Jany was vanavond hier, daagde uit Amsterdam op. Hij was nl. vanmorgen en gisteravond al uit Bergen, vandaar dat ik hem van de staat van zaken niet eerder iets vertellen kon. Hij zei me dat de indeeling door de Commissie was goedgekeurd; maar dat er van zulke mooie titeltjes bij stonden herinnerde hij zich niet. En Amour, en Moments de Lassitude, en Verkondiging vond hij ook wel dwaas, terwijl die indeeling in Maagden en Vrouwen bepaald op zijn lachspieren werkte. We hebben gedelibereerd waar die ontmaagde Jonkvrouw uit dat fameuse Rondeel van den ‘geschaden staat’ bij moest, bij de maagden of juist niet meer bij de maagden, en zijn nog niet tot een oplossing gekomen daarover. Misschien moet ze daarom dan ook maar bij Le Poète Maudit blijven, zooals de Kerker, wiens kerkerzucht ik allesbehalve lekker vind, misschien nog eens zal betoogen. - Enfin, Jany is slaperig en moe de discussie ontvlucht, hoewel het niet later dan 10 uur 's avonds was. Maar zulke akkefietjes zijn, zooals je weet, zijn sterkste kant niet.
Met dat al zit jij nu met dit prettige geval! Kan je me iets redelijks voorstellen, dan blijf ik bereid mee te werken (Jany stelde zoo en passant voor om althans die malle titels te schrappen bijv.); maar ik blijf er toch óók verdomd weinig voor voelen om mee te prutsen aan deze uitgave, die tenslotte toch flink lekkerkersch eruit zal komen te zien, als er niet overgegaan wordt tot het ééne definitieve redmiddel: herordening zonder te moeten ‘schipperen’ met Zijlstra.
Het
begin kan inderdaad, met schrappen van die titels, worden gered en vrijwel zoo behouden (dwz. zonder verschuiven van bladzijden)-;maar vanaf de onderafdeeling Contes Cruels begint het gedonder! Want die afd. is fout, doodgewoon en ondanks alle of- en defensief materiaal dat de Kerkerverlekkerde voor zijn belager van Toledo al heeft opgezameld, stom en onverantwoordelijk fout; die gedichten uit Saturnus, die hij in die afd. heeft gekwakt, hooren daar niet-; uit. Daar valt zelfs niet over te praten.
Bekijk jij de zaak met ‘rustige intelligentie’, want ik heb er alleen maar de smoor over in en heb eig. maar één behoefte: dien zich zoo important voelenden heer in Brussel precies te vertellen wat ik van hem denk. Ik heb zelfs een stille hoop dat hij zich met dat importanterige toontje, dat hij zich heeft aangemeten, om nadere verklaring tot mij wendt - van mijn kant wensch ik liefst niets met hem te doen te hebben - alswanneer ik hem zwart op wit een zoo duidelijke verklaring over zijn persoon zal geven dat hij geen herhaling noodig heeft. Want uit het heele optreden van den man is mij duidelijk geworden dat hij zich uniek voelde in deze Slauerhoff-bezorgerij. (Helaas hebben de andere heeren van de Comm. hem ook niet zuinig in dien waan gesterkt.)
Als je ± weet wat er gedaan moet/kan worden, schrijf mij dan. Ik heb wel de pest in, maar kan er nog iets behoorlijks gedaan worden, dan wil ik best nog meewerken. Maar moet het prutswerk blijven, dan houd ik mij liever vrij t.o.v. de heele editie; zoodat ik dan ook van het schrijven van die inl. voor het proza en überhaupt iedere verdere bemoeienis moet afzien. Vriend of vijand, nl. van deze editie. Je zult de juistheid van dat standpunt inzien. - Als je nu maar begrijpt, dat hier geen haar ‘pestlust’ of zoo van mij in steekt, integendeel. Ik was gisteravond eerst prettig verrast, en toen ik die verzen weer las, heelemaal veroverd. Maar vanaf vanmorgen ging het mis, en steeds meer mis, naarmate ik meer lette op wat Lekkerk., niet als tekstkundige, maar als indeeler, ‘meegewerkt’ had.
Is er nog wat aan te doen, stuur mij dan ook de Slauerhoff-herinn. van Van Wessem, voor de teksten die daarin staan. (Jany heeft dat boekje niet.) - Vind je zelf dat het tenslotte toch nog het ‘verstandigst’ is om de zaak maar door te laten gaan, nu ja, dan ben ik er van af. Behalve dat de editie voor mij totaal verpest is, verliezen jullie aan mijn inleiding niet zooveel, ik bedoel dat het verlies daarvan voor de verpesterij weinig beteekenis heeft, want jij of Binnendijk schrijven gerust wel een inleiding die de mijne zeer honorabel vervangt. De vraag is dus vooral of jij - en de anderen? - met deze lekkerkerkerij genoegen neemt. (Voor mij ziet het eruit of hij de heele Comm. belazerde.) Hartelijk gegroet en tot lezens!
Je E.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag