E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Bandoeng, 22 december 1938
Bandoeng, 21 Dec. '38.
Beste Menno,
Schreef ik je indertijd niet dat Beb Vuyk zoo'n kedinne geschikte zus was? Ze heeft 't in Namlea, op Boeroe (Molukken) verdomd beroerd gehad door ruzie met een controleur of gezaghebber die aan tropenkolder lijdt en ennesbejer schijnt te zijn. ‘Er is geschoten’, schrijft ze me nu; en het begin
van alles was een doodgeslagen eend! Haar vorige brief was zeer humoristisch nog, - maar je weet niet wat zulke ruzies in zulke oorden-van-niets een gif in de atmosfeer kunnen brengen. De resident is er nu heen voor het onderzoek. Beb V. zegt dat ze me daarna ‘alle stukken’ zal zenden; wschl. zullen we erover schrijven in K. en O. [Die Beb Vuyk zal nog eens verdomd aardige dingen kunnen schrijven, als ze wil!]
Maar nu dit uit haar brief:
‘Met interesse heb ik over uw bokspartij met Z. gelezen en het heeft mij nu opeens duidelijk gemaakt, waarom men mij op Ambon van communisme beschuldigde. Ik heb nl. daar voor de soos mijn lezing over de Indische roman gehouden, waarin ook uw L.v.H. besproken werd. Men was algemeen verontwaardigd dat ik mevr. Szekely niet een beter plaatsje in de litteraire zon gunde, maar dat zou wel aan mij liggen, daar ik een zoo gemeen en pornografisch boek als uw L.v.H. bewonderde. Ik behoorde zeker ook tot die communistische troep! Men had wel uw L.v.H. niet gelezen, maar er was heel veel over geschreven dat het door een vuile communist was gepubliceerd. Het was een heele rel, er waren menschen die mij niet groetten en dit alles vanwege mijn openlijke bewondering van het vuile boek. Dat Z. hier achter zat had ik niet begrepen, want ik was zoo woedend dat ik slechts bij 2 of 3 fam. geweest ben en met hen had ik belangrijker dingen te bespreken dan die roddelpraat’.
Denk niet dat ze overdrijft: de soos in Ambon, dat moet wel het summum van geborneerde vileinigheid zijn! Het zijn dan de Europeanen op Ambon, begrijp je; de Amboneezen, die al een verdomd lichtgeraakt en twistziek volkje zijn, hebben er nog naïeve en sympathieke kanten naast, maar deze besmette en verkolderde Europeanen, dat moet iets frisch zijn! Betere lezers voor de Java Bode kan zoo'n Z. zich moeilijk wenschen; voor déze kudde is hij een god! Het verschil is niet zóó groot met bv. de planters van Soekaboemi, maar toch nog groot genoeg. Ik had anders die lezing van Beb Vuyk in dat soosje wel willen bijwonen!
Seubring, dien ik gister opbelde over je stuk, beloofde er een ‘mooie plaats’ aan te zullen geven en deed zeer verheugd, aan 't andere endje. Benieuwd, welk effect dit nu sorteeren zal. Ik ben er overigens van overtuigd dat die Z. wat tegen me uitbroedt, en eerlijk gezegd, ik broed ook... meer dan goed voor me is, misschien. - Nog iets amusants: de indonesische meisjesstudenten, voor een groot deel behoorend tot Istri Sedar (De Bewuste Vrouw, een vereeniging die al sympathiek is omdat het de eenige is die den dwang van de Islam durft te trotseeren in den strijd voor de monogamie!) wil mij uitnoodigen om in Januari te lezen. Niet omdat ik zoo'n groot schrijver ben, maar om mijn plotselinge beroemdheid door de Z.-affaire. Zooals mevrouw Pringgodigdo, voorzitster van Istri Sedar en een van de weinige aardige = kritische, uitgesproken indonesische vrouwen, aan Bep schreef: ‘wij hebben genoten en het eenig gevonden dat die oude kraak nu eens eindelijk op zijn kop kreeg’. Een mooie roem, maar enfin! voor de opluchting die deze polemiek heeft teweeggebracht is ze in ieder geval goed geweest. Anderzijds kreeg ik bv. een enthousiaste brief van Kriek Welter, zoon van den minister van koloniën, een aardige jongen, sportief, niet stom, maar allesbehalve een ‘intellectueel’ (in onzen zin).
Het lezen in je boek, dat ik nu uit heb, zou me haast lust geven het eens te probeeren met een intelligente analyse van het indische verschijnsel Z., maar neen, dàt zou donquichotterie zijn. De man begrijpt alleen de beleediging, en al was dat niet zoo, dan verdiende hij nog niets anders.
Ik had minder ‘contact’ met je laatste stukken dan met de eerste: of neen, juister is: de buitenlandsche ‘doen’, ‘raken’ mij minder dan de hollandsche. Kafka en Benda zijn goed, maar boeien mij minder dan Couperus of Leopold (ook als probleem door jou gezien); Gide en Mann zijn ook volstrekt niet slecht, en toch niet zoo compleet behandeld als andere dingen; Pascoaes lijkt me zéér goed, maar ik ken het boek niet en ik wil gekielhaald worden als jouw voorstelling ervan me er ooit naar doet grijpen! Romein en Ter Braak vind ik weer voortreffelijk.
Zoo, dat is alles bij elkaar een volledig rapport, geloof ik.
Je weet niet hoe ik, al lezend, geplaagd werd door het besef niets prettigs meer te lezen, eig. dit alles te verwaarloozen voor allerlei indische en actueele onderwerpen, die ik bovendien toch nooit werkelijk goed kennen zal, omdat ook diè vergen dat je er dan een jaar of 10 van je leven aan wijdt. Ik ben hier, après tout, ‘dilettant in den slechten zin’; alleen ten opzichte van het ‘land van herkomst’, als zoodanig, heb ik bepaald goed gedaan met hier nog 2 à 3 jaar zoek te brengen. - Ik zou toch zóó naar Europa teruggaan, om met jou, Henny, Jany, Jan, Chiaro weer eens wat te smoezen over onze dingen, als ik zeker wist daar ‘materieel’ iets te zullen vinden. Maar het is of zoo'n Z. in zijn praktische platvloersheid nog gelijk krijgt: Aad v.d. Veen vindt bij Het Vad. een baan van ƒ 180., voor mij was er indertijd een hondebaantje van ƒ 100. Op welke manier wij tenslotte zullen moeten leven, Bep, Alijntje en ik - om van Gille nog niet te spreken - is me een raadsel. Zou Z. Afrika iets opleveren? Hier werkelijk blijven zou op den duur zeker iets geven, maar dat is - al was 't maar om Bep alleen - onmogelijk.
Er zijn oogenblikken, dat ik denk dat alles wat ik hier gedaan heb, verloren tijd is geweest; en dat is toch per se niet waar! Maar er is... veel ‘interessants’ hier, achteraf beschouwd (vooràl achteraf beschouwd!) - hier en daar de ontroering van oude dingen ook (ons verblijf in Gedong Menu bijv.) - maar zelden of nooit, noch onderin noch bovenop, een werkelijk ‘accoord’. Ik houd tòch het gevoel dat alles hier 2e rangsch is, ‘in de lijn van mijn wezen’ beschouwd, om 't à la Jany te zeggen.