E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Bandoeng, 7 december 1938
Bandoeng, 7 Dec. '38.
Beste Menno,
Dank voor je brief. Ik heb Jan gelijk hiermee geschreven, in de hoop dat het epistel hem net op de dag bereiken zal. Jou zend ik morgen een postwissel van ƒ5. als mijn aandeel; dank dat je voor me opgetreden bent. Ik ben erg benieuwd naar de rijmprent! Wie maakte die, en staan ‘wij’ er allemaal soms min of meer herkenbaar op? Ik moet je overigens eerlijk bekennen dat ik een officieel schrijven ontving - zonder vermelding van die rijmprent - van zekeren Unger, dien ik vroeger weleens ontmoet heb; maar ik heb dien brief blijkbaar ‘gerefouleerd’, want, zonder het te willen, ik kon er niet toe komen hem te beantwoorden. Ik vind dien Unger een ‘groven prool’, die hoegenaamd niets met ons heeft te maken; iemand waar Bouws een fijne vent bij is. Ik hoop ernstig dat hij niet óók werd geportretteerd! Jany en Unger bij elkaar als vrienden van Jan, ‘nei-nei, dat sou tè mooi weize’.
Ik knap langzaam verder op. Mijn huid is vuurrood van het verbranden door hoogtezon-kuur. Verder besteed ik tòch veel aandacht aan Zentgraaff, want de vent is buiten zichzelf, en wraakzuchtig en ijdel, en staat voor niets. In zijn onmacht om mij serieus te bekladden, is hij nu Koch gaan belasteren over diens bibliotheekbeheer hier in Bandoeng- 1000 boeken zoek en de wildste verhalen, alles rustig uit zijn duim gezogen of althans opgediend als jachtschotel van vuile kiftmededeelingen van opvolgers, employés enz. en met saus van Z. zelf overgoten. Wàt een ploerten het zijn, daar kun je je heusch niet dadelijk een voorstelling van maken. - Op mij moet hij nog veel erger gebeten zijn. De opinie van zijn eigen collega's hier is unaniem dat hij de zaak van a tot z verkeerd heeft aangepakt, dat hij alleen maar ‘reclame’ voor me heeft gemaakt (dit vindt hij ook heel naar, want ik ben dan, in zijn mentaliteit omgezet, ‘handiger’ geweest dan hij!), en dat ik bovendien den vloer met hem heb geveegd. Zijn zg. vriend Wormser zei gisteren tegen Koch dat mijn stukken ‘erger’ waren (= vuiler, onbehoorlijker) dan de zijne. Waarop Koch doodnuchter interpreteerde: ‘Ja, er is geen sprake van dat Z. tegen du P. op kan’ - wat door Wormser innig werd beaamd! Ik voel me bepaald als een spadassijn uit Toledo, speciaal besteld om een beroemde spadassijn in Milaan met een paar nog geheel onbekende ‘bottes secrètes’ op zijn rug te krijgen. Maar wacht... de man zoekt en zal nog wel andere middelen vinden, die buiten het terrein liggen van de eigenlijke pennestrijd.
Ik zou je wel andere dingen vertellen, maar ik, arme half-nog-zieke, weet verder niets. Mijn boek De Muze van Jan Compagnie is af; nu alleen nog maar drukken. Verder spreek ik hier eig. alleen de mannen van K. en O. Wil je niet, alsjeblieft! een stukje voor ons schrijven, over wat maar: de sfeer in Europa, de politieke of cultureele situatie? Maar betaald word je niet; ieder van ons werkt aan dit blad voor niets. We krijgen nieuwe abonnés, vooral sinds het ongehoorde feit van strijd met zoo'n klein blaadje tegen Z. van de Java-Bode. (O ja, een officier van justitie - ik ken er al 2 die mijn stuk tegen Z. met bewondering gelezen hebben! - zei: ‘De man is geen portuur voor Du P.; Du P. speelt met hem’.) Maar we zijn zoo arm en au fond toch zoo weinigen, dat we gratis gesteund moeten worden. Iedereen in K. en O. zou het héérlijk vinden als we iets van jou of van Jan kregen. Doe dus iets, wil je? wat je zelf met plezier schrijft, en als je weer wat meer tijd hebt. Ik zal je de verdere nrs. zenden.
Ook met die lummels van het Bat. Nwsbl. (Ritman is nu met verlof naar Europa en zijn vervanger ken ik niet) zal ik probeeren een regeling te treffen dat ze je behoorlijk mijn stukken zenden. Je kunt overigens alles vinden bij Fredje Batten. Maar wat ik in K. en O. doe is 10 × belangrijker dan die gevaarlooze leverantie van literatuurartikelen. Het Bat. Nwsbl. heeft niets voor mij gedaan toen ik ziek lag en door Z. beklad werd, zelfs niet (later) jouw stuk overgenomen. Dat zegt genoeg in welke verhouding ik tot dit blad sta.
Hierbij nog een korte verklaring over Uren met C. die je in 't Vad. kunt zetten. Schrijf gauw eens wat langer. Ik schrijf dadelijk, zoodra ik je boek heb, waarnaar ik zéér verlang.
Groeten aan Ant. - Hartelijk steeds je
E.
Ik heb de rest van de oplaag v.U. met C. laten vernietigen, omdat het boek voor mijzelf onleesbaar geworden is en omdat het zijn werk heeft gedaan. Mijn opvattingen erin handhaaf ik nog ten volle, en indien eventueel mijn kritisch proza herdrukt zou worden, zou ik er geen bezwaar tegen hebben dat dit werk, of althans een deel ervan, daarin opgenomen werd, omdat het dan ‘historisch’ geworden zou zijn in den zin van: niet meer een onmiddellijk strijdschrift. Nog één ding ook telde voor mij: hoe fel ook, dit was een literaire strijd. In den strijd die thans geleverd wordt tegen de barbarie, is de heer Coster een zoo fatsoenlijk iemand, dat deze heele aanval op hem ‘overdone’ lijkt. Leve de heer Coster! als men aan den toekomstigen hollandschen Goebbels denkt.
(Verander wat je ongewenscht lijkt!)
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag