E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Batavia, 19 april 1938
Batavia, 19 April 1938.
Beste Menno,
We brachten een paar vakantiedagen in B.zorg door, bij nieuwe kennissen van het Genus Algemeene Secretarie. Zooeven kwamen wij in de Bataviasche hitte terug.
Ik vond hier een brief van Jan; erg rustig en geschikt. Het schijnt dat hij alweer denkt dat ik hem ‘niet vertrouw’ en een ‘rancuneuze lubbes’ vind. Zooiets is het bewijs dat wij elkaar per brief niet meer verstaan!
Natuurlijk is daar niets van aan. Ik zal hem dit nog even persoonlijk schrijven. Ik houd op met de correspondentie omdat het bewijs geleverd is dat Jan en ik elkaar niets dan onaangenaams kunnen schrijven. Ik houd op met aan Gr. Ned. mee te werken omdat het bewijs geleverd is dat hij mijn bijdragen en überhaupt mijn werk van nu niet zoo ‘aantrekkelijk’ vindt. Verder sla ik hem geen zier lager aan dan ik het deed toen ik afscheid van hem nam.
Van Querido was er een brief dat hij, als hij zijn recht op primeur moest opgeven, ook niets meer van mij wil. Dat is dan natuurlijk beklonken. Ik heb hem gevraagd jou het ms. van Schandaal in Holland te zenden. Vermoedelijk weet jij daar niet direct een uitgever voor, en haast daarmee heb ik niet, dus het beste is dat jij het mij terugzendt. Wil je dat doen, aangeteekend? De kosten vergoed ik je natuurlijk, zoodra ik aan de postzegels gezien heb wat je ervoor uitgaf. Bij voorbaat dank!
Ingesloten mijn stuk over Van Schendel. Wil je dat aan V.S. doorsturen? Ik weet zijn adres niet, en zelfs niet of hij nu in Holland zit of elders. Graag dus via jou.
Excuseer dit boodschappenlijstje. Ik schrijf spoedig beter.
Hartelijk steeds je
E.
P.S. Interesseer jij je voor Atjeh-verhalen? Zoo ja, dan stuur ik je graag, als cadeau, het opus van Zentgraaff. De man zelf is een schoft, maar zijn boek zit, ondanks den stijl, vol pràchtige verhalen!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag