E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Batavia, [2 april 1938]
Batavia, 31 Maart.
Beste Menno,
Ik ben geslaagd met Nix in Bandoeng. Doe dus geen moeite meer voor die Mult.-brochure. Ik kan je niet zeggen hoe prettig ik het vind je van deze last te kunnen vrijwaren; ik heb toch al altijd het gevoel dat ik voortdurend vraag en dat jij nooit tegenprestaties eischt. - Wat het ex. van mijn ms. betreft, ik vroeg Q. nu jou dat door te zenden; ik heb hier een duplikaat dat naar Nix gaat, dus dat andere ex. kan je behandelen zooals het je goeddunkt. Je kunt het zelfs lezen, als je er tijd of lust voor hebben mocht, en als je niet de voorkeur eraan geeft het in boekvorm voor 't eerst tot je te nemen.
Na mijn laatsten brief aan Jan had ik echt spijt. Hij méént het niet kwaad [ook als hij onbewust toch een soort wrok tegen me lucht], en hij is toch al zoo beroerd door allerlei - very much als jij zelf. Maar als ik brief en artikel weer zie, voel ik me weer ontlast; die standjesmakerige botheid ervan is en blijft me een gruwel. Ik heb ook 't gevoel of Jan allerlei theorieën van mezelf me in 't gezicht spoegt, grof gemalen, zoo grof als ze toch niet
uit mij gekomen zijn. Ik heb nooit erop los geraasd dat alléén bekentenisliteratuur wat waard zou zijn (zooals Jan bij La Doulou van Daudet opeens), en ik heb nooit zoo superieur gedaan tegenover àlle eruditie als hij nu opeens zich veroorlooft om het plezier mij ‘frik’ te noemen. Maar als ik eraan denk hoe beroerd hij wschl. weer zal zijn als hij mijn brief ontvangt, vind ik hem toch ook weer veel te sympathiek daarvoor. Verre van mij dus om te verlangen dat je ‘uitspraak’ tusschen ons zult doen; - ik houd je ook vooral hiermee bezig omdat Jan en jij elkaar mijn brieven doorzenden en omdat Jan jou allicht van zijn kant de zaak uiteenzetten zal. Ik kan het best verdiend hebben, maar er is iets onaardigs in Jan's houding tegenover mij gekomen; en als mijn afzijdigheid verder t.o.v. Gr.Ned. en mijn ophouden met correspondeeren daarin verbetering kan brengen, dan doe ik graag afstand van die twee dingen, en blijf Jan verder zoo vriendschappelijk gezind als het maar kan. Dit laatste is heusch geen frase.
Ik zal hierin een kritiek sluiten die a.s. Zaterdag = overmorgen verschijnt en waaruit je zult gewaar worden dat ik mij ‘nobel gewroken’ heb in mijn bespreking van Rebuten. De slotzinnen van die bespreking (in 't bizonder die over 't schurftig paard) slaan op een gevleugeld woord tegen de democraten, nu een 14 dagen geleden gelucht door den flinken Zentgraaff. Misschien gaat de man hier nog op in, en dan weet ik niet eens waar ik hem antwoorden moet, gegeven de lafheid van Ritman en iedereen van de overige pers.
Wat je me van Europa zegt, is pijnlijk - ook al omdat het me ergert me hier te ‘versteken’, als jullie allen werkelijk gevaar loopen. [Dat had nog eenige zin toen ik dacht dat ik hier iets kon beginnen dat zin zou hebben. Maar dat is nu wel voorbij. De zin die het hier komen had, is nu: dat ik Indië terug heb gezien, maar dat is nu eig. wel genoeg gebeurd!] Is er niets positiefs tegen de nazisten in Holland te organiseeren, of zijn ze daar (d.w.z. blijven ze daar) zonder gevaar? Dat Duitschland en Oostenrijk één worden is tenslotte toch zóó erg niet. Ik begrijp overigens dat het vooral de verschijnselen zijn waarmee dit éénworden gepaard gaat, die jullie zoo kwellen. En ik weet uit mijn parijschen tijd nog hoè ellendig dit soort kwelling kan zijn! Holland is toch maar weer sympathiek, als je ziet hoe de N.S.B. het daar heeft afgelegd, onlangs. Maar nu, verder? Als de N.S.B. het bij jullie wint, is 't hier ook alles even treurig, daar kan je van op aan.
Maar anders - zou je niet hier willen komen? Voel je niet voor de faculteit die in 1939 hier komt? Dr. Brugmans (zoon van jouw ‘leeraar’) gaat binnenkort naar Europa terug in verband met de krachten die daarvoor hier gehaald moeten worden. Kan ik soms moeite voor je doen bij hem? - voel je voor een hoogleeraarszetel in geschiedenis of literatuur? Ga vooral niet naar Z. Afrika: die lieden moeten om 't te besterven zijn, als je ertusschen gaat leven; ruig en kinderachtig; - en verder is 't ook daar al vol nationaal gedoe, hoor ik. Misschien is Amerika après tout het beste, maar onder welke voorwaarden zou een hollandsch intellectueel daar zijn brood kunnen verdienen? Mocht Indië je lokken, dan willen wij best hier nog wat langer blijven om je gezelschap te houden en als we 't ondanks ons samen zijn hier toch beroerd vinden, kunnen we samen misschien nog naar Amerika, of Australië of Z. Afrika. Denk er eens over na.
Ik las Henny's Proza, voor die bestelde 8 blzn. in Gr.Ned. Ik kan je niet zeggen, hoe weldadig het mij aandeed. Jij lacht om de sfeer van Angèle Degroux, maar hier in Batavia gelezen is die gewoon verrukkelijk; je gaat denken: ‘waar leven de menschen toch die zooiets schrijven, ongeveer zoo dus, voelen konden?’ tusschen de praktische prollen van deze samenleving.
Eén van de twee, als ik werkelijk langer dan een jaar maximum nog, hier moet leven: òf ik schrijf, desnoods in de Indonesische Commentaren van den heer Ratu Langi, die een Menadonees is die wegens verduistering van Volksraadsgelden onlangs in de gevangenis heeft gezeten, en dan ben ik inderdaad compleet ‘er uit’, òf ik ga me doodstil in een hoekje verstoppen en spreek met niemand meer, alsof ik zelf zooiets in mijn strafregister had. Ik kan 't me niet anders voorstellen.
Misschien zou alles totaal anders worden als jij inderdaad hier
kwam. Dan bleef ik langer en samen zouden we misschien iets kunnen verzetten. Het ontbreekt je niet aan bewonderaars hier, denk daaraan. Jij hebt minder een polemistenreputatie dan ik; je baan bij 't Vaderland strekt ook tot aanbeveling; als je dan bovendien nog hoogleeraar werd hier... ‘Maar, zal je zeggen, waar blijft dan de tijd die ik noodig heb?’ Ja, dat weet ik dan ook niet.
Wat je zegt van mijn verhouding tot Jan bevat veel juists. Maar ik hèb voor mijn gevoel geen ruzie met hem, allerminst. Ik ben alleen uitgescheden met een correspondentie die niets prettigs meer had; en eig. al sinds Tjitjoeroeg. Ik blijf Jan in m'n hart dragen, ik spreek vaak over hem in de warmste en loffelijkste bewoordingen, ik wil alleen maar niet meer briefwisselen met hem. Want bij zijn stomme artikel was ook nog een stomme brief. Wat mijn niet ‘uitkafferen’ van Vestdijk betrof: dat is 50% vriendschap, maar 50% onwil om iemand voor 't vee te gooien wiens waarde (als schrijver) voor mij vaststaat.
Dit is voor mij 't meeste gaan tellen: ik kàn niet meer voor de Lubbessen iemand afbreken die duidelijk niet tot de Lubbessen hoort. Het is ranggevoel, meer dan vriendschapsgevoel.
Een hand van je
E.