Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Den Haag, 24 januari 1938
Den Haag, 24 Jan. '38.
Beste Eddy,
Ook mijn reactie op jouw brief blijft lang uit, hoewel ik de bedoeling had je omgaand te antwoorden, verheugd over je eerste relatief gunstige berichten. Maar een en ander werd een dag uitgesteld, en toen begon weer een eindeloos gedonderjaag met mijn lieven zwager Varangot, die er zich op beroemen mag veertien dagen in het leven van de heeren Greshoff en Ter Braak met zijn berekend vuil te hebben verpest. Ik kon geen letter meer schrijven zonder aan dat stuk modder te denken; het was of mijn pen er door besmet was. Na verschillende insinueerende brieven (allen verdachtmakingen van Jan als mensch en als schrijver) heb ik hem eindelijk geschreven, dat ik niet meer zou antwoorden. Toen kwam zijn laatste troef: een lijst met beschuldigingen: veinzen van vriendschap om materieele doeleinden na te jagen, corruptie, omkooperij, valschheid in geschrifte, bedrog. Ik zweer het je, dat de vlerk daarmee drie zijdjes heeft gevuld, met z.g. bewijzen erbij, waarvan hij blijkbaar minstens twee jaar lang zorgvuldig boek heeft gehouden: de boekhouding van den door rancune vergiftigden raté, die zijn eigen mislukking op de hals tracht te schuiven van zijn ‘vaders’ Ter Braak en Greshoff, die zich ‘verkocht hebben’ om geld te verdienen en hem achteruit te drukken. Het is zoo gemeen, dat alleen een aframmeling nog als repliek zou kunnen dienen. De houding van Truida in deze affaire is bedroevend; zij schijnt volkomen onder hypnose van dit wezen te staan, beroept zich o.a. op hem als ‘honnête homme’ (terwijl hij een niet op zijn kop gezette notaris is!) volgens mijn opvattingen! Het is alles nog zoo versch van stank, dat wij er nog compleet door gebouleverseerd zijn en god danken, dat wij tenminste nog hersens hebben om ons door dezen slijmering niet tegen elkaar te laten uitspelen. 's Mans energie, die anders slaapt, is zeer actief bij deze gelegenheid; hij intrigeert bij Roelants en
Toussaint v. Boelaere, schrijft flamingantische artikelen in Vlaamsche blaadjes, waarin hij aandringt op de vervanging van het woord ‘garderobe’ door ‘kleerkamer’ etc., etc. Het naarste van de heele zaak is eigenlijk nog, dat alle uitbarstingen hier een complete leegte achterlaten (zoals ze tusschen ons zuiverend plegen te werken); de man antwoordt met nieuw vuil, doend alsof hij niets begrepen heeft, en speelt voortdurend de moralist, die Greshoff in zijn eigen belang op zijn valschheid attent maakt. Meer dan weerzinwekkend. (Je begrijpt wel, dat ik allang niet meer geantwoord had als er geen zuster in het spel was. Ook daarvan profiteert de ploert, tot zelfs bij mijn ouders, die hij onbeschofte briefjes schrijft!)
Ik ben onder deze omstandigheden heel weinig schrijflustig; als ik een briefpapier aanpak, moet ik al denken aan den intrigant. Met dat al: ik heb met erg veel plezier je eerste reactie op het Archief gelezen! Vooral het fictieve van de werkzaamheden lijkt me erg aantrekkelijk; het l'art pour l'art van het werk is toch dat werk, waarvan je de sociale noodzaak niet precies kunt uitvinden. Het lijkt toch wel iets op het ‘kleine ambt’, dat Nietzsche zoo begeerlijk achtte. - Je schrijft alleen niets over Bep's gezondheidstoestand. Valt het klimaat haar mee?
Ik zond zoo spoedig mogelijk De Man van Lebak aan Anny Chiaromonte, en kreeg ook al een briefje van haar terug. Als het eenigszins kan, ga ik Chiaro in Februari opzoeken. Rudie v. Lier studeert momenteel aan de Sorbonne, en heeft een heel geschikt, goedkoop pension, waar ik onderdak kan. Het zal vreemd zijn niet meer aan de Porte d'Auteuil bij de mededeelzame dame te logeeren, en vooral: niet meer in de Murat te komen! Misschien ga ik er met Gino toch even zitten om je schim op te sporen!
Ik ben L'Espoir lezende. De waarschuwingen van Gans lijken me tot dusverre absurd; het boek heeft zeker alle qualiteiten van Malraux ‘bij kookpunt’, maar tot dusverre heeft hij voor mij La Condition Humaine niet ongedaan kunnen maken. Het eigenaardige van personen als Gans is, dat zij zoozeer gebiologeerd worden door hun eigen onmaatschappelijkheid, dat zij zelfs de
‘maatschappelijkheidsmystiek’ van een Malraux al direct willen wantrouwen als een aankoop van Stalin. (Welke heer overigens met den dag onappetijtelijker wordt). Ik verbeeld me in L'Espoir zoowel Chiaro als Bergamin te herkennen, maar dan erg malrauxig gevormd. Ik houd me verder een definitief oordeel voor, want ik ben nog pas even over de helft.
Ontving je de critiek van de marxistische vrouw Romein-Verschoor? Ik zond je die voor de curiositeit per luchtpost. Het is fraai, zooals zij het document van 1856 weet ‘achterover te drukken’, en Saks weet te verontschuldigen door jicht of zooiets. Merkwaardig, die algemeene liefde voor den stijl van Saks! Ik kan dien niet anders dan saai en hoogstens vernuftig vinden. Evenmin lukt het mij om de werken van Busken Huet, die ik tweedehands gekocht heb, nog te ‘proeven’; Saks is zeker een nieuwe uitgave van Busken Huet voor den Nederlander, die met alle geweld Multatuli's buiten de deur willen houden en dat het best meent te kunnen bereiken door zich met groote heftigheid voor de beperkte intelligentie van de Saksen en Huetten uit te spreken. In de Lit. Fantas. en Crit. staan b.v. alleen al zooveel citaten, dat ik me er voor zou gêneeren mijn artikelen zoo te spekken met andermans lengte. Enfin, ‘alles Bestimmung’. Een intelligentie, die Saks als het hoogste goed beschouwt, moet ook ongevoelig zijn voor andere qualiteiten, anders zou hij hij niet zijn.
Vestdijk zit dus aan de N.R.C. Het zal moeten blijken, of ze aan hem een goede hebben. Ik voor mij ben er, vooral na de lectuur van je artikelen in het Bat. Nwsbl., volstrekt niet van overtuigd, dat men jou terecht voor Vestdijk heeft versmaad! Die artikelen zijn, zelfs al merk ik wel de beperkingen die je jezelf hebt moeten opleggen, uitstekend leesbaar, helder, en ondanks de ‘populaire’ strekking toch nooit populariseerend of ‘eenvoudig-specialistisch’. (Dat over Hendrik de Vries vond ik tot dusverre het minste van wat ik gelezen heb, dat over Jan Greshoff uitstekend).
Ik kreeg een aardigen brief van Binnerts. Of ik er gauw toe zal komen hem te antwoorden, weet ik niet. Zeg hem in ieder geval, met mijn groeten, dat ik er stellig op reken hem bij ons te zien, als hij met verlof is!
Tot nader, beste! Veel hartelijks onder ons vieren.
van je
Menno
Ik zal binnenkort hier een balletje opgooien over kansen bij Ned. archieven bij dr. H. Moll, den archivaris van Den Haag, die ook een speciale litteraire afdeeling heeft. Daarvoor wacht ik een gelegenheid af, die binnenkort komt, als ik hem mijn manuscript over Luther ga afleveren (ik heb hem n.l. al mijn handschriften gegeven).
Waar moet ik voortaan de post heenzenden?
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag