Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Den Haag, 13 januari 1935
Den Haag, 13 Jan. '35
(status quo?)
Beste Eddy
Jany heeft een paar dagen bij ons gelogeerd; je hebt zijn conversatie zeer juist gekarakteriseerd in Gerard Rijckloff. Hij is een charmant verteller en weet inderdaad ineens een anecdote op een zeer bijzonder peil te brengen. Ik bracht hem in kennis met Vestdijk en Wim; Vestdijk eerst zeer krampachtig, maar later loskomend. Toen bleek Jany er een speciale ‘geest’ achter Beethoven op na te houden, die wij hem trachtten te ontraden. Ik denk wel vergeefs: hij is werkelijk in zijn persoonlijkheid een compleetheid, en in die compleetheid past volkomen een zekere mysterieuse vaagheid op de achtergrond van een zeer concrete scherpte van waarneming. Zaterdag begaven wij ons getweeën op pad naar de opening van een tentoonstelling vol halve en heele ‘Put’-lieden en vooral aanverwante vrouwen; dan is hij plotseling een ander, heeft alleen oog voor het vleesch in de kuip. Ik vind dezen man ronduit sympathiek omdat hij is zooals hij is. Slau zwierf daar ook rond, maar meer grimmig en slordig, vergeleken bij den keurig gecostumeerden Jany.
Ik heb Wijdenes nog eens herlezen en blijf wel ongeveer bij
mijn eerste reactie; je brief geeft de juistheid daarvan trouwens toe. De intellectueele scherpte van het portret zal ik overigens geen oogenblik ontkennen. Ook eisch ik niet, dat Wijdenes = ter Braak; maar hij is het toch ook weer wel, omdat er practisch niemand achter dit personage kan steken dan ik. Wijdenes zou je misschien door dr. Dumay heen moeten stampen, om als resultaat vrij nauwkeurig ondergeteekende te krijgen, meen je ook niet? Aan de hand van Wijdenes loopend, kan ik me nu ook beter realiseeren, waarom ik, destijds in Bellevue de eerste gesprekhoofdstukken van Ducroo lezend, niet geheel overtuigd was, zooals later wel door de Indische stukken. Ik geloof n.l., dat je, zoodra je met menschen die je voor geestelijk ongeveer ‘ebenbürtig’ houdt, de geheele uitwisseling van dien mensch met ‘jezelf’ (Ducroo) voor rekening laat komen van den dialoog en de ‘atmosfeer’, de emotionaliteit, die toch zeker ook van enorm gewicht is, vrijwel verwaarloost, de menschen van de eigenlijke Indische jeugd daarentegen zie je als het ware als ‘landschap’ en je stoffeert ze ook met landschap, zoodat ze ondanks de uiterste soberheid van beschrijving toch volkomen concreet aandoen. Op dit oogenblik kan ik moeilijk nagaan, hoe de roman als geheel op me zal werken, aangezien ik de stukken nogal anarchistisch heb gelezen; maar het spel met schimmen in de ‘niet-Indische’ hoofdstukken lijkt me gevaarlijk. De dialoog Ducroo-Wijdenes had b.v. ook in De Smalle Mens kunnen staan; maar om het juiste effect te kunnen berekenen, zou ik toch eerst het boek achter elkaar moeten lezen. Ik voor mij houd voorloopig deze stukken van Ducroo voor experimenten, die je in een volgend boek zult overtreffen, niet door terug te keeren tot ‘tooneel’, maar door de dimensie van emotionaliteit er op een andere manier aan toe te voegen. Het
merkwaardige is, dat je in dit boek, waarin je gezworen had het ‘tooneel’ te vermijden, toch tot een andere onwerkelijkheid bent gekomen: n.l. die van de woordmenschen zonder atmosferisch lichaam!
Bepaalde dingen veranderen? Neen, ik aanvaard dit beeld, zooals het er staat. Zelfs de ‘rol’ is misschien werkelijk een rol meer
dan een deel. De Duitsche vluchtelingen moeten zijn: kinderen van Duitsche artsen, die ondervoed waren door de oorlogstoestand. Een citaat van Nietzsche bezorg ik je, zoodra ik er een ‘van formaat’ tegenkom.
Ik ben bezig mijn tooneelstuk met snelheid over te typen, want het was door het in één trek opschrijven zeer slecht leesbaar. Ik heb nog nooit zoo plotseling een geheel voor me gehad; ik zag in 5 minuten ongeveer alles bij elkaar, zelfs de ondergeschikte personages. Met een soort nieuwsgierigheid zit ik nu na te gaan, wat ik eigenlijk opgeschreven heb. Ik geloof een of ander ‘point counter point’ van hypocrisie, waarin één menschelijke figuur, die door een grap het kader doorbreekt. Als tooneelstuk zit het m.i. toevallig goed in elkaar, omdat met de drie bedrijven drie stadia van het proces correspondeeren, maar wat ik er eigenlijk mee moet doen? Het is een scherpe satyre op de ‘veile’ pers, die ik daarom anoniem zou willen laten spelen, om eerst te zien wat de critiek van de zaak zelf zegt, zonder gepreoccupeerd te zijn door mijn ‘figuur’. Maar ik denk, dat ‘Cor’ zoowel als ‘Dally’ wel neen zullen zeggen; en eerlijk gezegd, ik heb er nu al vrede mee. Ik schreef het stuk niet om het te laten weergalmen; al zit er aan een ongespeeld stuk wel iets van een onuitgevoerde symphonie, en al zou ik in dit geval over die schoeljes van kanonnenfabrikanten graag wat publiek schandaal maken. In ieder geval: na het typen zend ik je het stuk toe.
Hierbij gaat dialoog III en wat er van IV al is getypt. Het is een vrijwel ongecorrigeerde copie! Ant werkt er momenteel nog aan en heeft alles achter elkaar gedaan zonder nog tijd voor nakijken te hebben gevonden, maar de hoofdzaken zullen jullie er wel uit kunnen halen. Ook de documenten terug, die in hun soort weer prachtig zijn. Wat is toch de ‘geestelijke’ mensch!
Hart. gr. van ons beiden voor jullie beiden je
M.
Heb je mijn discussie in het Neue Tagebuch gelezen? Noth stuurde ik een ex. van het verweer van een dier heeren. Ik heb hier het heele archiefje natuurlijk liggen, maar Noth heeft het waarschijnlijk bij de hand.
N.B. Ik wou nog een stuk Ducroo in Maart plaatsen. Novellennummer gaat voorloopig toch niet door. Wijdenes??
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag