Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Den Haag, 21 Sept 1934
den Haag, 21 Sept '34
Beste Eddy
Eerst dit: ik ontvang vandaag een aangeteekend gezonden krant uit Moskou, die allerzonderlingste adressen draagt, o.a. ook het jouwe. Van wie kan dat zijn? Er staat rood onderstreept een aardige speech van Johannes Becher in. Graag zoo mogelijk opheldering in dit raadsel!
Heb je de proeven van Sm. M. ontvangen? Ik dacht dat we afgesproken hadden, dat ik dit deel maar zou corrigeeren en ik was al druk bezig; maar nu heb ik jou natuurlijk dadelijk met het heele pak verblijd. Het is een kolossaal dik boek geworden! Wat ik nu herlas, won meestal; alleen de inleiding tot Jan Lubbes
lijkt me nog altijd niet sterk, wat den vorm betreft; de eigenlijke Jan Lubbes valt niet zoo ‘schlagend’ direct in huis. Maar Ons Deel v. Europa lijkt me bij uitstek goed. - Over Ducroo zal ik schrijven. Ik zal dan het gezondene vergelijken met wat ik hier nog heb voor ev. plaatsing in Forum.
Wat je schrijft over ons ‘wederzien’ lijkt mij juist. Er is in onze vriendschap een element ongelijksoortigheid, dat zich waarschijnlijk wel steeds duidelijker zal demonstreeren naar mate we ‘intiemer’ worden. Het hindert mij alleen absoluut niet, integendeel, het is een aantrekkingskracht te meer. Want zoo cerebraal als je denkt ben ik werkelijk niet; ik heb alleen (momenteel) de krachtdadige behoefte de inschakeling van het ‘anti-intellectueele’ weer te verschuiven naar een ander punt dan waarop het zich bij jou manifesteert. Dit is een soort intellectueele drift, ik geef het toe, weshalve de heer Thelen (die tusschen haakjes aan een satyrische roman over nazi-Duitschland schrijft) mij met Unamuno in één adem als Don Quichote betitelt. Door dat steeds verschuiven lijk ik een typische cerebrale intellectueel - wat ik toch niet ben. Op een gegeven moment springt de logica en niet alleen op papier; dan zal mijn romantiek beginnen, als ik dan tenminste nog niet verkalkt ben.
Overigens is de verwantschap in ‘integriteit’ een heel groot ding in Holland. Naar aanleiding van een Zondagsartikel over Wagner en Nietzsche, waarin ik W. den ‘Cagliostro der moderniteit’ noemde (met den term van N. dus), heb ik zulke beleedigende, vuile brieven van abonné's gekregen, dat ik nu pas merk, wat zich in het teeken van den zaligen Borel alleen maar koest houdt, om mij bij gelegenheid te ‘grijpen’. Wagner mag dan dood zijn: Bayreuth bestaat nog! Een heer schreef mij, dat ik mijn wekelijksche braakmiddelen nu eens met water moest aanlengen. Een ander individu noemt mijn manier van critiek schrijven ‘dom geschetter en vooral aanmatigend’. Een ander heeft het over mijn ‘gifpijlen’, waar hij nu schoon genoeg van heeft. Etc. Zeer fraaie lectuur. - Iets anders, interessanter, was, dat Kramers zich ook bij mij aanmeldde als een Wagneriaan van 100 karaats; hij zei, dat Nietzsche die heele campagne tegen
W. uit nijd over het geval Cosima had opgezet en (met het beproefde argument van Bayreuth!), dat de breuk met Wagner bewees, dat N. krankzinnig begon te worden! Hij was daar niet van af te brengen. Ik heb tenslotte maar gezegd, dat ik mijzelf dan ook nu al als volslagen krankzinnig beschouwde en dat hij dus in gevaarlijk gezelschap was.
Ik ben aan de correspondentie Marx - Engels begonnen. Voorloopig (maar zeer voorloopig) ben ik althans van Engels nog niet verrukt. Het lijkt mij, dat hij sterk poseert, flink doet en cynisch etc. Maar afwachten. Ik wil als ik alle 4 deelen uit heb, trachten daaraan eens een essay te besteden.
Tot spoedig nader. Deze zal je nog wel in Parijs bereiken. Ik hoop Bep morgen op te kunnen bellen voor een afspraak. Gisteren en vandaag: v. Deyssel 70 jaar! hart. hand
je
M.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag