E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Parijs, [15 februari 1934]
Parijs, 15 Februari.
Beste Menno,
Neem de telegramstijl van deze brief voor lief: ik moet naar een tooneelvoorstelling en heb precies ½ uur. En dit moet weg. Ik liep mee in de communistentroep op de stakingsdag. Te lang en te vervelend om te vertellen. Eén daverend gevoel: je n'en suis pas! Het gaat niet om ‘partijkiezen’ voor mij, [tusschen communisme en fascisme, rechts of links,] dat is duidelijk; maar om me te verdedigen tegen alles wat collectivistische dictatuur is.
Kunnen wij in Holland niet iets op touw zetten, zoolang het nog tijd is?
Laat ons een vereeniging stichten: de N.I.C. (Nederl. Individualistische Centrale). Of I.C. tout court, dat wordt nog ‘Ik’. Contributie fl. 10 à f 5. 's jaars, voorloopig. Alle leden verplichten zich, elkaar te steunen. Over de organisatie nader, als je ervoor voelt.
Er moeten namen in. Ga Huizinga spreken en overleg met hem. Of Bierens de Haan. - Ook aansluiting zoeken met de uitgeweken Duitsche schrijvers: Klaus Mann dus in de eerste plaats; via hem de anderen zien.
Ik ben bereid alles hiervoor te doen. We kunnen een programma maken dat doel treft. Lezingen. Daarnaast een blaadje, al was het vooreerst heel klein, dat bv. Querido uitgeeft. Ik denk dat ik Q. ervoor warm kan maken, als hij inziet dat een dictatuur van Mussert hem ook van de baan veegt.
Natuurlijk wil dit alles niet zeggen dat we zullen winnen. Maar als de intellectueelen zich niet bij voorbaat als idioten en slapzwanzen laten behandelen, als wij namen als Huizinga, Van Schendel bij de onzen kunnen krijgen, zijn we moreel een heel eind gekomen. En onze keuze van ‘intellectueelen’ hoeft niet naar eigen smaak te zijn. Individualistische vrijheid, ook hier. Ik omhels Coolen, als hij naast mij front maakt tegen Mussert-Hitler.
Het gaat om 1 ding: de vrijheid van denken, het verwerpen van een economische of politieke dictatuur over individualistische aangelegenheden - van den geest, aangezien je onder het liberaalste regime ook niet bloot over straat kunt. Maar niet per se van den geest alleen; dat zien we wel.
Als je denkt dat ik in Holland nuttig kan zijn, kom ik over. Eerst goed overwegen of je wat doet. Wij: d.w.z. jij en ik, Vestdijk, Greshoff, Wim, Marsman, kunnen direct beginnen. Komt het later zoover dat we een knokploeg moeten organiseeren, dan doen we dat ook. (Fredje en Rudi mogen ‘terroristisch’ optreden, als ze allebei nog zoo gefascineerd zijn door Tsjen!)
Maar alle grappen op een stokje: denk of je wat doen kunt. Zeggen: ‘die anderen organiseeren zooveel beter’, ‘ze winnen
het wel’, is misselijk. Ook als wij het verliezen, kunnen we op deze manier een kern vormen die zich, als wij allen réfugiés zijn, ergens in het buitenland voortzet. ‘Erkent’ Mussert als dictator de N.I.C., dan ‘erkennen’ wij hem ook. Zooniet, dan strijd tot het uiterste. Wij kunnen het op den duur niet afleggen tegen dat collectieve vee!
Antwoord omgaand. Hart. groeten van je
E.
Je aardigheden over ‘wij zijn ook publiek’ zijn te opvallend waar, om geheel waar te zijn. ‘Publiek’ dekt een idee. Wim is voor mij geen publiek, Van der Meulen wel. Dat is heel het verschil.
P.S. Ik las nu in Walschap's stukje de ‘context’ van Helman's zinnetje over die vertaalbegeerten. Zóó is het inderdaad vrij misselijk. Wat niet wegneemt dat ik de begeerte op zichzelf nog zeer honorabel vind en het ‘minderwaardigheidscomplex’ lullax.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag