E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Parijs, [3 december 1933]
Parijs, 3 December.
19 rue de l'Yvette
Beste Menno,
Ik heb nu weer een betere soort inkt en wat meer tijd. Wat ik van die tooneelkwestie zeggen wou is dit: het is natuurlijk uitstekend dat je geen bakzijl hebt gehaald, maar er is iets onjuists in je principe van ironische verslagjes te geven van tooneel. Drukt deze ironie uit wat jij voelt voor het tooneel? Allerminst. De ironie is zelfs zoo, dat wschl. niemand het merkt. Rest dus de heer Van der Lugt. Hij is een intrigant, waar je toevallig meer mee te doen hebt omdat je recensent voor Den Haag bent. Ik geloof dat deze botsing, die je positie op den duur schaden kan, de moeite niet waard is. Immers, 1o. je zegt toch niet wat je van den heer Van der Lugt zijn tooneel werkelijk denkt - en van alle tooneel; 2o. je zou nog gelijk hebben met de botsing scherp te stellen als je overtuigd was dat, in het belang van de tooneelkunst op zichzelf, of van een ander tooneel in het bizonder (dat van den heer Verkade of van den heer De Meester Jr.) het tooneel van den heer Van der Lugt afgekamd moet worden. Maar als - wat ik veronderstel - de heele boel voor jou krek eender is, vermijd de botsing dan met dezen toevalligen intrigant Van der Lugt, en schrijf zonder ironie over alle tooneel. Iedere andere oplossing is tòch een compromis.
Ik heb niet gesolliciteerd naar dit baantje dat openviel toen Borel eindelijk een echt lijk werd, omdat ik toch geen kans maakte, maar ook omdat ik ertegen opzag het als 1 kans op 1000 misschien nog te krijgen, en dan in de eerste plaats om die tooneelkwestie. Maar eenmaal op die post zou ik, met al mijn ‘verwendheid’ mij niet schrap zetten tegen dit of dat tooneel, maar er quasi-‘technisch’ op los flodderen en vooral geen dupe zijn van de paar graden ironie die mij vergund bleven als ik er erg veel karakter voor betoonde. Er is vrijheid of geen vrijheid; de vrijheid die je noodig zou hebben om te schrijven voor jou en mij heb je bij iedere krant in Holland ten eenenmale niet.
Schrijf mij hierover terug, of je vindt dat ik nu weer te hard de andere richting uit ga. Het zal wel een uiting zijn van dezelfde verwendheid die je me verwijt?
Andere punten in je brieven waarop ik nog niet antwoordde. In de eerste plaats de toon zelf ervan. Die was zoo goed als altijd, en ik heb me zelfs toen ik je 2e brief las afgevraagd of je werkelijk ‘boos’ was; zoo weinig ‘boosheid’ was er aan de oppervlakte en zoo absoluut niets dieper in. Ik denk dat je au fond ook mijn ‘sabelgekletter’ en mijn ‘vijandigheid’ goed zult hebben ‘aangevoeld’.
De afval van Gr. Ned. had - langzamerhand misschien, maar toch zeker - door Jan en jou eruit gegooid moeten worden. Of ik die gelezen heb? En òf!...
Ik zal je in het ‘verrotte Holland’ de boel niet altijd laten opknappen, denk ik. Er zal toch een tijd komen waarin deze Parijsche voorloopigheid moet worden opgeheven, en als ik een ietwat behoorlijke baan in Holland vind, kom ik ook lijflijk nog wel naast je in den strijd daar. Misschien net op tijd om samen door Mussert Triomphator er weer uit gejaagd te worden, maar soit.
Buning over Dumay is in alle ernst van geen belang, omdat iedere kritiek van Buning complete snert is, dus ook deze. - Het spijt mij oprecht dat Theun nu ruzie heeft met Thonie, maar aan den anderen kant doet het goed te weten dat zij nu ieder voor zich een zoo karaktervol publiek ‘uittreden’ op hun actief hebben. Zou Theun kwaad geworden zijn omdat Thonie Dr. José niet vurig genoeg heeft opgehemeld?
Terwijl ik dit schrijf, wordt een nieuwe brief van je binnengebracht. Het prentje van de calenders in tooi van Peek enz. is werkelijk overtuigend. Zooals Verkade daar staat zou men zich
Hamlet tout craché hebben voorgesteld, gesteld dat hij verder geleefd had. Ook het betere soort dragoman (indertijd) voor Parijs bij Nacht.
Over Ortéga zijn we het nu roerend eens, want dat hij dit boek in '29 schreef, geeft het in mijn achting een flinke duw omhoog. Ideeën stijgen dan zeer.
‘Ziel’ 3 is bescheiden voor dezen man. Ik vind 5- het goede. Je stuk in de krant onderschrijf ik van a tot z. Je hebt er Fredje Batten een ruizedienst mee bewezen; hij heeft het boek zich aangeschaft ende hetzelve in één nacht verslonden en het mij toen weer ‘tumultueus’ aangeraden, mij bezwerend dat Ortega het geschreven had voor die happy few (dubbele streep onder ‘die’) waar ook Stendhal voor schreef.
Politiek gesproken zou het voor ons intusschen een hemel op aarde zijn als Ortéga baas in Holland werd inplaats van Colijn of Mussert.
De gesmade Poe is het voorbeeld van den calender ondanks alle journalistiek. Hij heeft zelfs damesbladen geredigeerd!
Over het compromis zullen we uitvoerig praten als we in Holland bijeen zitten. Ik kom vast; maar misschien ben jij dan weg? Geef mij precies op wanneer je weggaat, dan pikken wij het zoo in, dat we elkaar niet misloopen.
Hartelijke groeten voor jullie van ons,
een hand van je
E.
Voor de gezelligheid nog dit.
Eerstens een kwatrijn van Tristan Bernard, die soms heel grappig kan zijn, op zekeren Adolphe Brisson, ander hommedelettre.
Notre maître Adolphe Brisson
Disait en plastronnant du buste:
‘Je suis très large et suis très juste’. -
Ce sont deux défauts pour un con.
Nu wat over de familie hier. Zoodra wij aankwamen hebben we in de Russische huiskamer gezeten, met den heer ex-senator, 70 jaar oud + puntbaardje, tegenover ons. Mevrouw is zoo
lief als iedere eenvoudigwillende toch echt Haagsche dame zou kunnen zijn - gemakkelijk zou kunnen zijn. Vanmorgen kregen we van haar een uittreksel uit het register der familie-misère. De echtgenoot is procureur-generaal geweest aan het Hooggerechtshof daarginds, en dus door de bolsjewieken bijna opgehangen. ‘Nous sommes des réfugiés classiques’. Dochter is thans mannequin, zoon eerst taxi-chauffeur, nu alweer opgeklommen, dank zij Fransche vrouw + Fransche naturalisatie, tot vliegerofficier. De ex-senator kan niets meer doen, hij is jichtig en vroeger was hij toch een van de eerste oratoren van Rusland. De jicht is nu zéér merkbaar, vooral aan de oratorentong. Alles bij elkaar toch heel touchant, als alles wat ‘vervallen’ is. Zij hebben voor het oogenblik bovendien heibel met een huurder, een Hongaar en een mooie man, die nu met 14 dagen opgezegd is, maar zoolang nog naast ons woont en die nu zijn tegenoffensieven per aangeteekende brief kenbaar maakt. Vandaag heeft deze man den heelen tijd op de viool gesmacht, niets Hongaarsch van temperament, en met Ave Maria op het programma. Ik weet niet (nog niet) of het alleen is om zijn ongeschokte combativiteit te toonen of om ons te verjagen. Later meer over deze belangrijke aangelegenheid.
Overigens heeft het hier veel goeds, en wij wonen op de hoek van de rue Pierre-Ducreux. Vind je dat ik het onder mijn boek moet zetten, als het hier afkomt?
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag