Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, 30 september 1933
R'dam, 30 Sept. '33
Beste Eddy
Vele stukken van je wachten op antwoord. Ik heb al maar in die Vaderland-historie gezeten, en de oplossing is er nog niet. Het gevecht tusschen S. en de L. schijnt nu zoo hevig te zijn geworden, dat zij elkaar niet meer kunnen luchten of zien en de beslissing verdaagd hebben tot 15 Oct.; alsdan komt n.l. de heer Nijgh uit Amerika terug. Ik was gisteren bij Schilt, en kreeg den indruk, dat hij enorm nijdig is op de intrigeerende de Lang + Scholte. Hij verzekerde mij, dat hij zijn voordracht zoo koppig mogelijk zou verdedigen. Desalniettemin: wat kan één fatsoenlijk man tegen een handige kunstreporter en een schlemihl van een zakenman! Ik heb er niet de geringste fiducie meer in. - Ter afwisseling gisteren op invitatie van mevr. Dèr Mouw ten haren huize met Ant een inleiding met voordracht over D.M. bijgewoond van een zekeren dr. Miskotte, predikant te Haarlem. Bij alle goede bedoelingen was het niet meer dan de ‘omdreuning’ van Dèr Mouw tot een soort vrijzinnig-christelijk Brahmaan, waar de dichter zelf zich een ongeluk over gelachen zou hebben. (Gelukkig meende mevr. Dèr Mouw, die heel aardig is, dat ook ongeveer!). Er was een prachtig Haagsch publiek (berekend op Borel), waar wij veel pleizier over hebben gehad; dames met spangen in het haar, een half-seniele musicus, die Brahman ‘op muziek wou zetten’, een dochter en schoonzoon van Dèr Mouw met een zwarte schotsche terrier, die Wielemans heette naar een Brusselsche verhuizerij en ook een zeer dom man, geheeten Sanders, die mij een half uur lastig viel over het ‘forum’, alles om mij te laten merken, dat hij in de Indische Courant over litteratuur schreef. (het werd zeer goed betaald, zei hij, en men las in Indië zeer veel goede boeken en alle tijdschriften). Deze man had de domste oogen, die ik in jaren gezien heb, en een flodderdas om de aandacht op die oogen te vestigen. Hoofdconclusie van den
avond: Dèr Mouw was eigenlijk een zendeling van de V.C.S.B., en eigenlijk een Christen, ‘in den zin van Keyserling’. De heer Miskotte kwam in de pauze (sandwiches, bouillon, Wielemans blaft!) mij bezweren, dat hij, als hij geweten had, dat ik er was, zeker
‘philosophischer’ zou hebben gesproken; het was nu maar eenvoudig geweest. Ik heb hem toen meteen maar verteld, dat ik in de nalatenschap verzen met vieze woorden van den zendeling had gevonden. ‘O, zeker zooiets als “ejaculeert zich in dit geil sonnet” zeker?’ zei hij toen schuchter. Dat sonnet las hij trouwens niet voor... Het alleraardigste van de avond was, dat onder het voorlezen van de gedichten zoo enorm duidelijk bleek, op wat voor een kerel van formaat dit conventikel zat te kwijlen. De eerw. Heer Miskotte bedierf n.l. niet veel aan de verzen, zoodat ik Dèr Mouw er nog duidelijk in kon hooren. Genoeg, het was een mooie avond. - Terzijde: ik heb nog wat verzen van D.M. voor ons laatste nummer gereserveerd. Er zijn er drie bij, Zomer getiteld, waarin het woord ‘naaien’ wordt gebruikt; die zijn de beste. Ik zal je ze bij een volgende brief aangeteekend sturen; ik voor mij zou ze willen publiceeren, want ze zijn grotesk en karakteristiek voor den ‘vulgairsten’ kant in D.M. -
Ik heb je stuk over N. en T. nog eens herlezen; de veranderingen zijn uitstekend, alleen blijkt nog niet, wie die man van de ‘épingles’ is! Het stuk is ook zeker een herlezing waard! Ik zou het liefst in Nov. plaatsen, omdat in Dec. ook je Kostersloot staat, dat in veel opzichten met dit betoog parallel loopt. Dan in Dec. òf je Liaisons òf je verhalen. Ik stuur Maandag de Liaisons naar Greshoff. - Laat Bep vooral ook nog een stuk(je) voor Dec. schrijven! We maken een enorm nummer, ik tracht alles te mobiliseeren, en het zal wel lukken. Het moet een soort tableau de la troupe worden, met doodenmarsch-begeleiding. Ik heb Vic [als ‘geschikte buitenstaander’] en Jan v. Nijlen (natuurlijk ook Marsman) speciaal aangezocht.
Je opmerking over mijn Nietzsche-tirade over Stendhal zal wel rechtvaardig zijn; maar ik las dezer dagen Armance over, en eerlijk gezegd, begon ik me daarbij toch te vervelen. Met alle goede fragmenten en uitstekende psychologische kanten dateert het voor mijn gevoel; op het laatst irriteert mij dat ‘misverstand’ door die vervalschte brief (an sich weer een aardige historie) zoo geweldig, dat ik èn het eind van Octave èn de sluier
van Armance niet anders dan belachelijk vind. Maar het is zijn eerste roman, meen ik?
Ducroo is aangekomen, maar ik moet de enveloppe nog openmaken; nog geen tijd gehad, en ik wil het rustig lezen. - Aan Greshoff schreef ik, na lezing van zijn brieven, dat ik het theoretisch met jou eens ben, maar practisch zijn bezwaren wel begrijp; dat ik alleen adviseer, zeer zuinig te zijn met het woord ‘vriendschap’. Het lijkt me n.l., dat hij niet erg zuinig is met die benaming!
Maar weer tot hoors! Groeten ‘onder de dames’ en vermaan vooral Bep aan het Dec.-nummer te denken! hart. hand
je
Menno
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag