Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Eibergen, 25 juli 1933
Eibergen, 25 Juli '33
Beste Eddy
Je stuk over de planken heb ik al aan Bouws doorgezonden, zoodat ik hier geen gelegenheid heb de herhalingen aan te wijzen. Als je er aan hecht, doe ik het later wel. Maar ze zijn verre van erg; ik ben overigens niet zoo afkeerig van herhaling, als er een zekere variatie in valt te ontdekken. In ieder geval, het is werk van een oogenblik.
Uitstekend, dat we het over den notaris nog lang niet eens zijn. Want ik verwerp weer absoluut jouw definitie van mijn omgekeerden notaris als een ‘goochelpartij’ met woorden. Nee, hier zit voor mij de kneep van het boek. Het is uitsluitend een quaestie van rangorde, en rangorde impliceert gelijkwaardigheid en ongelijkwaardigheid beide. Natuurlijk zou ik i.p.v. ‘notaris’ ook ‘hond’ kunnen zetten (wat ik dan ook gezegd heb, ergens); de gedachte van de rangorde impliceert ‘alles’. Ik goochel niet, als ik den notaris op zijn kop een genie noem; de humor bewijst, dat bij den notaris alle verwerping van de gebruikelijke kategorieën present kan zijn, dat dus het geniale moment niet ergens anders is dan bij hem. Dat wij nu genieën plegen te noemen menschen, die zich vrij gemaakt hebben van een oude rangorde, bewijst, dat in onze maatschappij de ernst van het genie zelden aan het woord komt, omdat men het veel te druk heeft met allerlei andere zaken. Maar wat ik geniaal noem, is altijd en overal een terugkeer tot den ‘honnête homme’, d.w.z. het genie is de ‘beproefde’ notaris. Als iemand dus Rembrandt een geniaal schilder noemt, bedoelt hij hoogstwaarschijnlijk met ‘genie’ iets heel anders dan ik. Het genie is voor
mij inderdaad (als Nietzsche zegt) niet zoo iets bijzonders; voor zoover het dat wel is, acht ik het mijn plicht, om te probeeren ook die bijzonderheid onder een bepaald aspect als ‘gewoon’ te zien. - De hoofdzaak is: het bestaansrecht der notarissen is momenteel mijn groote probleem. Eigenlijk is het nog gemakkelijk, die heeren het bestaansrecht gewissermassen te ontzeggen door naar de stem van het ‘bloed’ te luisteren. Wees voorzichtig: de nazi's zitten ook permanent naar het bloed te luisteren en daarbij gaan wij eraan! Ik heb hier, voor de N.R.C., een ongelooflijk boek van die vlegels (een soort belijdenis, één en al conformisme natuurlijk, met de stok van Goering achter de deur), vol bloed. - Het voorbeeld, dat jij kiest (het opruimen van den man, die je vrouw wegneemt), pleit ook niet tegen mijn probleem als zoodanig; wanneer het instinct sterk genoeg is, wordt het bestaansrecht niet erkend, ook al redeneert een buitenstaander daarover nog zooveel. Iemand, die dan schiet, bewijst, dat het bestaansrecht in serieuze gevallen niet door grammaticale spelerij wordt beslecht. Ik wil nu beproeven, of mijn instinctieve afkeer van het ‘notarieele’ sterk genoeg is, om op mijn instinct te drijven. Anders, weg ermee, en ik word bourgeois. (Ik voel nu al, dat ik het niet word!). Het motto uit Greshoff zou dan ook niet opgaan voor mijn boek! Want er kan iets gebeuren, waarin mijn instinct mij drijft om mee te doen! Tegen z.g. ‘beter weten’ in, ook tegen het epicurisme van Jan Greshoff in! -
Van de romans van Theun de Vries kan ik ook geen hoogte meer krijgen. Misschien is die José ook wel een revolutieroman, spelend in verschillende landen of tijden of zoo. -
Vandaag had ik een lang gesprek met Wim over La Condition Humaine, waarover hij zeer te spreken was. Hij staat er ongeveer zoo tegenover als ik. Voor hem en voor mij is het meer een ‘Zauberberg’ dan een ‘Evangelie’.
hart. gr. voor jullie beiden
je
Menno
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag