Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Zutphen, 17 juli 1933
Zutfen, 17 Juli '33
Beste Eddy
Morgen zullen Ant en ik zich naar het stadhuis begeven, om ‘aan te teekenen’. Wij hebben het al een dag uitgesteld, maar zullen er nu aan moeten gelooven. Ongelukkigerwijs krijgen wij nu, op het laatst, nog een kleine douche van ‘belangstelling’; maar wij troosten er ons maar mee, dat we aan het meeste ontsnapt zijn en ontsnappen zullen. (Het huwelijk schijnt sommige menschen tot een zeer verdachte interesse te drijven, onverschillig waar of hoe of door wie er gehuwd wordt.)
Werk vooral door aan Ducroo; ik ben er reusachtig benieuwd naar! Je opmerkingen over den Politicus heb ik overdacht. Ik weet niet, of je terecht zooveel verwacht van een buitenlandsch verblijf van ondergeteekende; maar, als hier tenminste geen Hitler mij tot emigratie dwingt, er zal wel nooit gelegenheid zijn te bewijzen, of je gelijk hebt, omdat ik nu eenmaal economisch aan dit land vastzit. Ik zelf geloof eerder, dat de eenige impuls, die mij verder kan drijven, een opheffing van de tegenwoordige, democratische staatsorde zou kunnen zijn, waardoor ik partij zou moeten kiezen (en ik zou partij kiezen tegen iedere dictatuur). In ieder geval: hier is niets te enscèneeren en alles af te wachten. Voorloopig, zooals ik je al schreef, ben ik leeg, d.w.z. ‘beschikbaar’ aan alle kanten, waar niet met den ‘geest’ wordt gevent. Zelfs voor den notaris. Je ziet heusch mijn passage over dien man nog te geflatteerd voor hem! (Onder invloed van je Brusselsche juridische schoften?) Wat ik hier den notaris in de hand geef is dit: hij is een mensch van hetzelfde maaksel
als het z.g. genie, er is niet een ‘iets’ tusschen die twee; des te meer reden, om den notaris tegenover het genie een caricatuur te achten. Ik wil echter iedere poging, om den mensch van den mensch los te maken, afwijzen, ook die van jou, als je den notaris een ‘ploert’ neemt. Daar zit tenslotte weer een christelijke appreciatie achter, gebaseerd op ‘god’ en ‘duivel’! Ik wil den notaris accepteeren, ook al ergert hij me en verpest hij me het leven, desnoods. Pas dan, en niet eerder, kan ik hem weer op alle punten bestrijden. Hoe? Dat weet ik momenteel zelf niet. Misschien weet ik het over vijf jaar. Ergens achter in mijn vacantiehoofd begint heel vaag een idee op te komen van een romanfiguur: ‘een man, die tot het volk wil spreken’ (met al de gegevens uit den Politicus tot zijn beschikking!) en die, natuurlijk, faalt. Maar niet pessimistisch, niet retireerend. Het is een zoo vaag idee, dat ik er voorloopig geen vorm aan zou kunnen geven.
Paap heeft me inmiddels danig gedesillusioneerd. Jeanne Collette: stom vervelend. Konings recht: slechte kant Multatuli. Max Dannenberg: eindeloos geouwehoer over polyandrie en dergelijke liefelijkheden meer. De kapelaan van Liestermonde: een tendenzroman, om den felsten antipapist geloovig katholiek en ‘anti Paap’ te maken (5e rang). Doodsklok v.h. Damrak: weer stom vervelend. Er blijft nu het wonder Vincent Haman over, des te aantrekkelijker om er een stuk over te schrijven! Want dat boek is van a tot z boeiend, bijna nergens te lang, werkelijk geestig, terwijl de andere boel flauw is. Er zit werkelijk een stuk in, en Paap interesseert me eigenlijk nu nog meer, dan wanneer zijn andere werken ook zoo goed waren gebleken. - Over Elsschot accoord! Ook hij mist tenslotte datgene, dat hem waard zou maken door buitenlanders gelezen te worden. Hij is en blijft: een romanschrijver. - Ik lees hier onderwijl een Gide, die ik nog niet kende: Le Voyage d'Urien. Dit soort Gide heeft altijd een kant, die mij erg hindert: Böcklin's Toteninsel komt me, al urieneerende (deze flauwe mop is te wijten aan de eenigszins onjuiste uitspraak, gisteren, van de titel door Ant's zusje), steeds voor den geest. Er is dan nog wel iets anders bij,
maar het is er bij. Ik ben werkelijk geen literator meer.
Ja, over Forum begin ik telkens ook weer te mijmeren. Marsman heeft natuurlijk gelijk. Maar ik neem me voor er tot September niet practisch over te denken. Misschien is het het beste, dan een bijeenkomst met de voornaamste heeren van de ‘groep’ te organiseeren.
Zend het manuscript maar naar Greshoff (aangeteekend graag!) Laat hij het dan zoo spoedig mogelijk doorzenden naar Eibergen; daar zit Wim, die het dan lezen kan.
Voor jullie veel hartelijke groeten van Ant en mij; en de hand van je
Menno
Een ‘defense of Rotterdam’ is mijn honnête homme zeker niet; wel, en in dat opzicht schiet je raak, is hij sterk beïnvloed door de noodzakelijkheid van een cultuurmensch om in die volkomen burgermansstad te leven. Nergens ter wereld, geloof ik, bloeit zoo de ‘geest’ in al zijn kuddediergedaanten.
adres: Woensdag - Zaterdag a.s.: Rotterdam
dan: Eibergen
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag