Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, 18 juni 1933
R'dam, 18 Juni '33
Beste Eddy
Je brief vond ik, nadat ik (voor de eerste en laatste maal) een bijeenkomst van de Pen-club had bijgewoond in Amsterdam. De tegenstelling was sterk genoeg! Eerst de rotzooi. Je plan, om alles te ondernemen en ook te aanvaarden, is beroerd genoeg, maar het is een bewijs, dat je jezelf waard bent. Het is des te ellendiger, omdat ‘men’ (en Menno) zulke situaties
als de jouwe nu, meestal doormaakt als je tien jaar jonger bent. Ik geloof, dat ik de beproeving, die jij nu doormaakt met dat leuren langs apothekerijen, niet zou aankunnen, om de doodeenvoudige reden, dat ik geen exemplaar zou kunnen plaatsen; maar wie weet? is het voor jou hetzelfde als voor mij het voor-de-klas-verschijnen en, omdat het moet, wel te doen. Ik hoop in ieder geval het allerbeste voor je in gedachten bij die heeren. Tracht zoo vuil mogelijk te zijn, je kunt je dat permitteeren. Verwacht niets van beleefdheid, of zelfs maar fatsoen. En doe het steeds met de gedachte, dat je er altijd mee uit kunt scheiden. Ik heb zoo ook een paar weken les gegeven, en daardoor hield ik het vol. (Nu heb ik er weer een zeer relatief pleizier in). Mocht je nu het geld noodig hebben, dat Ant je destijds wilde sturen, schrijf mij dan! Termijn doet er niets toe. Of als je wilt, dat ik hier werk maak van een correctorsbaantje, bij Zijlstra of de N.R.Ct., geef mij dan ook instructies, dan zal ik probeeren, of er niet een gat te vinden is. Het lijkt mij niet onmogelijk, dat ik dat eventueel voor elkaar zou kunnen krijgen. - Verder: ik kan zeker 3 exemplaren plaatsen van je Bouquet. Zend ze me dus omgaand, dan stuur ik je het geld (schrijf erbij precies hoeveel, porti incluis). Als ik er meer kan plaatsen, hoor je het wel. Een tiental prospecti zou je me ook kunnen sturen, dan verzend ik die met aanbeveling aan kennissen-doktoren. (Ik heb er nogal wat). Als je me eerder over je aandeel in dat boek had geschreven, had ik er al werk van kunnen maken.
Het stuk over Malraux zal ik bewerken. Ik begrijp volkomen, dat je er nu niets definitiefs van kunt maken. Als ik het niet goed doe, of als er bij ongeluk terbraakschigheden in komen, moet je die er maar weer uithalen! Het zal geen gemakkelijk werk zijn, denk ik, maar ik knap het wel op. (Of het zoo slecht geschreven is, weet ik nog niet, trouwens!). Ik heb nog één dag noodig voor mijn epiloog bij de Zieke, die nu definitief heet Politicus zonder Partij. Dan ga ik dadelijk aan het werk met je stuk.
Je omschrijving van Greshoff lijkt me heel juist. Daarom houdt men hem hier voor karakterloos; zijn intellectueele capaciteiten
schieten tekort voor zijn ‘hart’, en dat ‘hart’ ziet Donker c.s. niet. Hij reageerde op Malraux al dadelijk anders, toen hij merkte, dat ik het eigenlijk uitstekend vond; m.a.w. zijn ‘hart’ ging dadelijk overstag, en nu volgen waarschijnlijk binnenkort ook de intellectueele kantjes wel. Gr. is een bewijs voor mijn boek: dat de intelligentie niets is dan de verlenging van een ‘hart’, en dat men dus ook (als Gr.) nooit aan die verlenging toekomt, als de vrienden het niet voor doen. Excuseer de domme uitdrukkingswijze, je begrijpt me wel. Overigens zou ik de formule: dat bij Malraux alles ‘op de maan’ gebeurt, niet slecht vinden, als de ‘maan’ dan maar zeer hoog gewaardeerd werd. Dat is ook de overeenkomst van Shanghaï van Malraux en Der Zauberberg (Davos) van Mann. Zij zitten op verschillende punten van de maan, overigens; daar zou ik werkelijk een goed stuk over kunnen schrijven. Wie weet? Maar ik wacht de brief van Malraux af.
De Pen-club was liederlijk. Culmineert in een dikke rollade, geheeten Albertine Draayer-de Haas. Verder was er de heer Boutens, die het had over ‘anti semistische’ richtingen en over ‘die meneer Göbbeler’. Vic heeft een rede gehouden, het individu Westerman heeft zich verdedigd. Ik had tegen Westerman willen spreken, maar het milieu sloeg mij met stomheid. Om rechts van de smartelijke mond van Ina Bakker en links van Gerard van Hulzen iets te beweren, is physiek onmogelijk. Pom was er natuurlijk, en coquetteerde. Het eenige werkelijke vermaak was dr. Hein Boeken, die kindsch is en telkens voor de bestuurstafel ging staan om zijn broek op te halen, te grijnzen en dan weer te gaan zitten. Ook was er een magere dame, die ‘de politiek geheel buiten de Pen-club wilde houden’. Enz. enz. - De eenige aangename factor van deze visite aan Amsterdam was mijn ontmoeting met Binnendijk! Ik had hem niet weer gesproken na de ‘breuk’, behalve één minuut bij de promotie van Wim. Wij bleken nu nog vriendschappelijk te kunnen praten, zij het dan niet over de poëzie en E. du Perron, maar wel over ‘het leven’. Hij is, geloof ik, absoluut niet veranderd op essentieele punten, maar het aardige aan hem is, dat hij nog
zit met dezelfde problemen van voor tien jaar. Dàt hij zit, vind ik op zichzelf sympathiek, en ik had het, eerlijk gezegd, niet gedacht; hij is veel minder frik geworden dan men mij had verteld. Misschien dat wij nu op een ander plan dan vroeger (want ik voel mij intellectueel helaas zijn meerdere) de relatie kunnen voortzetten. Hij heeft er behoefte aan, kan ik merken, en ik blijf hem een aardige kerel vinden. Au fond is hij van hetzelfde type als Marsman: oneindig veel aardiger als mensch dan op het papier, dat deze wezens schijnt te verlammen, of zoo hoog te verheffen, dat zij engelen worden. - Maar een volgend maal zal ik een gesprek over jou entameeren en probeeren, of hij daar tegen kan. Misschien wordt dat nog een interessante krachtproef.
Over Henny M. schreef ik je al een kaart. Hij was zeer geschikt, en bleek inderdaad formeel gelijk te hebben; het papier (van de brieven ditmaal) had hem weer verkeerd geïnterpreteerd.
Zend mij dus met spoed de boeken en prospecti! Ik zal de N.R.C. nog opbellen, om je 2 ex. van Bep's artikel te laten zenden.
hart. gr. voor jullie beiden en een speciale hand voor ‘het commercieele’ voor jou van je
Menno
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag