Menno ter Braak
aan
E. du Perron
20 februari 1933
20 Febr. '33
Beste Eddy
Diverse zendingen van je ontvangen, ook de mooie koperroode dame; zooiets had ik me juist voor Marie gedacht, als hallucinatie! Dank!
Of het Wilhelmus op de eerste pagina kan, weet ik niet. Het Maartnummer zal n.l. wel weer onhandelbaar worden. De zaak is, als gewoonlijk, dat wij veel te veel schrijven; en die godvergeten Dumay, die al maar door moet loopen! Ik beheersch me al zooveel mogelijk, maar een panopticum op Eikenboom (bijgaand) kon ik toch ook niet verzuimen. Loopt het nu zoo, dat het met de pagineering om een bladzij gaat, dan zal het er wel van afhangen, of het Wilhelmus voor- of achterin (kleine letter) komt. Ik zal het eerste probeeren. Maar het is een verduivelde toer, dat gecomponeer. En dus: hoe kan ik nu al een bindende afspraak maken over de plaatsing van je stukken? Natuurlijk zorg ik wel, dat alles er zoo gauw mogelijk in komt; maar we zitten met massa's Vestdijk, Debrot etc. etc. Bovendien annonceert Greshoff juist een nieuwe roman van Elsschot, Kaas*, die hij ons aanbiedt. Je ziet dus wel, dat het hoogst noodzakelijk wordt, persoonlijk te compareeren! Er zit eenvoudig niet anders op. Ook om de lucht tusschen jou en Bouws te zuiveren; dat verdomde getelegrafeer vind ik ronduit belachelijk, na zooveel dagen tijdsverloop. Bek het en hem uit, maar laat het dan ook uit zijn. Dit heeft niets te maken met mijn waarlijk nogal geringe appreciatie van onzen secretaris, maar alleen met mijn hevige afkeer van verduurzaamde rellen. Zoo kwaad is B. tenslotte ook niet; hij is alleen walgelijk ijdel, dat blijkt steeds meer. Laten we die affaire in vredesnaam even uit de wereld praten.
Wat de Liaisons betreft: uitstekend, maak er een brief van aan mij, zooals het geval dus ook was ongeveer. Ik heb n.l. voortdurend op een goede vorm zitten peinzen, maar ik vond geen reden, om mijzelf in dezen als gelijkwaardige tegenstander naar voren te brengen, waar het gros van de ideeën van jou afkomstig was. Hierbij zend ik je dus de betreffende brieven en ook mijn opmerkingen, die je voor me overschreef. Veronderstel vooral, als je de brief omwerkt, dat de meeste menschen hier even feitelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de situatie Valmont-Merteuil!
Ik las het eerste hoofdstuk van Maulnier. Bijzonder goed, vind ik, geen woord te veel, en in de roos geschoten! De rest lees ik zeker ook, maar ik heb zoo ontzettend weinig tijd, omdat ik ook nog schrijven wil en momenteel de school weer eens slecht verdraag. Een collega heeft een stuk tegen mij (in ‘bedekte toespelingen’) in het leerarenblaadje geschreven; en zulk soort dingen zijn vervelend, als je een sollicitatie hebt loopen. Vondel komt er natuurlijk weer aan te pas. Enfin, ik moet op zulke aanvallen van idioten voorbereid zijn en me prepareeren op een eeuwig verblijf in Rotterdam; als ze me daar tenminste ook niet een keer naar de deur verwijzen, maar daarvoor is gelukkig veel noodig.
Ik spits me op de ontvangst van je essay over den acteur! Dat kan goed worden, want zooiets heeft men hier nog nooit verteld, geloof ik. En toch is het allemaal zoo ongelooflijk duidelijk... als je er eenmaal oog voor hebt. Hieraan schijnt het de meeste menschen wel volkomen te ontbreken. Het eerste (relatief) goede stuk over het Démasqué, dat ik gelezen heb, is van een jezuïet, pater van Heugten; het stond in Boekenschouw en was
merkwaardig juist, ofschoon katholiek. Ik heb het niet, anders zou ik het je sturen; de man raadt n.l. (als consequentie van het Démasqué) aan welk boek ik nu bezig moet zijn: Het Démasqué der Intelligentie.
hart. gr. voor jullie beiden van je
Menno
* in 14 dagen geschreven, na onze ontmoeting in Antwerpen!
is die roode dame niet lady Macbeth? Ik herinner me zooiets.
Je brieven over Liaisons graag later weer terug!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag