Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, [3 januari 1933]
Rotterdam, 3 Jan. '32
Beste Eddy
Briefkaart en proef ontvangen, tegelijk met een fraai artikel van Borel over het Démasqué, dat, geloof ik, door Bep's vader aan mij wordt toegezonden. Ik zal de titel rood laten drukken en dan nog even een proef vragen.
Vandaag een zeer vervelende uiteenzetting met Truida gehad. Het gesmoes van de heer v. Vriesland die nu b.v. telkens probeert op te bellen, als ik er niet ben en dan, als ik er wel ben een boodschapje voor mij verzint, begon me wat erg tegen te staan. Enfin, het blijkt nu wel, dat hij T. volgens de regelen der Valmont-kunst heeft verleid en haar met zijn slappe collectionneurs-air bij zijn andere garderobe kan ophangen. Je weet niet, hoezeer me dit geval dégouteert. Niet uit morele, maar in de eerste plaats uit aesthetische overwegingen. En als er nu nog maar een gram fut van dat individu uitging! Maar hij is nog te beroerd, om op een (vriendelijk!) briefje van mij te antwoorden! Een frisch heer, deze specialiteit in poëzie pure! Ik schrijf je dit, 1e omdat het me hoog zit en ik er alleen met jullie over wil praten. 2e omdat jij nu wellicht de zaak van de Dèr Mouw-verzen met hem moet afhandelen. Maar daarover natuurlijk nader. Hij is n.l. ook nog te beroerd, om die verzen voor ons op te scharrelen. Ik zal n.l. probeeren mij niet met hem te brouilleren, maar relaties van meer persoonlijke aard wil ik met dit sujet niet meer onderhouden. Reageer hier noch tegenover Truida, noch tegenover Vic op; ik schrijf je dit, omdat ik dit voor jou niet wil verzwijgen.
Spoedig meer. Hart. gr. voor jullie beiden en een hart. hand van je
Menno
N.B. Het geval Valmont interesseert me nu extra. Er zal zeker wat spaansche peper bijkomen!
Nescio gelezen! Bijzonder goed, in dat tachtigerjargon van ‘hatti’!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag