E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Bellevue, [13 november 1932]
Bellevue, Zondag
Beste Menno,
Ik schreef in deze drie dagen het operalibretto voor Bob, naar Poesjkin's Pistoolschot: 2 kleine bedrijven, van alles bij elkaar 15 blzn. typsel; dat wordt nog flink veel met de muziek. (Maar je mag er met niemand over spreken, je bent de
eenige die het weet!) Of het ooit opgevoerd wordt? Ik moet de tekst nog laten nakijken door Pia - want alles is in het Fransch, moet je weten, en God weet welke affreuse ketterijen tegen de aesthetiek ik in die taal bedreven heb!
Je krantenstuk over de Protestanten kwam vanmorgen. Het is aardig, maar toch niet van je betere soort, het is te resumeerend nog; voor de N.R.C. ging het zeker moeilijk anders. - De brief van Verschuur is heel aardig. Treffend vind ik die slotzin over invloed en zelfbeperking. Ja, men kan ook te ver schieten. Waarom voelt hij zoo dat ik een goed vriend ‘van en voor’ je moet zijn? Heb je dat begrepen? Heeft hij het alleen uit de inleiding opgemaakt?
Het is mogelijk dat de schrijver van Point counter Point een 2e rangsfiguur is, n'en déplaise je verrukking over Philip Quarles. Ik geloofde nooit, zooals je weet, aan de groote waarde van P.c.P.; jij bent er opeens hevig verrukt over gaan doen, omdat je met alle geweld wou dat Quarles op je leek - wat hij inderdaad wel meer doet dan Donker of Theun de Vries - maar herinner je dat ik het in Gistoux al hevig vervelend vond, en tenslotte, het is net zoo aan elkaar geluld (intelligent, zeker, dàt betwist ik nauwelijks of niet) als de essays. Huxley is géén ‘vent’, dat is mijn slotindruk; en als hij het ergens zou zijn, dan in dit P.c.P., maar misschien dan toch vooral omdat het 500 blzn. dik is. Maar met Barnabooth is het niet te vergelijken; en het verschil is er vooral een van toon. Het is die ietwat labbekakkige, op zijn Oxfordsch gecultiveerde leutertoon van Huxley, die hem mij zoo antipathiek maakt; hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik het bijna uitsluitend in zijn tempo vind. - Wat je zegt over die absolute eisch is zeer juist; maar wat doen we sedert jaren anders dan bruggen achter ons afbreken? Het slot zal héél tragisch zijn: opeens merken we dat we zelf ook heelemaal niet tot le bon genre behooren, tenminste met onze capaciteiten! - tant pis, onze wil en onze luciditeit (wil ik hopen) moeten ons dan maar rechtvaardigen. Larbaud is gaga geworden, maar hij heeft Barnabooth geschreven, en zijn toon is niet 2 ×, maar 10 × superieur aan die van Huxley, voor mijn gevoel. Ik klamp me
vast aan Le Petit Ami van Léautaud als het type van een absoluut superieur boek, door iemand die geen beroepsliterator geworden is; de complete Huxley kan voor mijn gevoel hiervan dan ook niet in de schaduw staan, en Léautaud vertegenwoordigt voor mij het ideaal van een ‘vent’ (ongeveer zooals Schopenhauer dat voor Nietzsche deed, alleen: Léautaud heeft werkelijk wel wat van Schopenhauer en ik bitter weinig, vrees ik, van Nietzsche) - om dezelfde reden waarom Huxley het voor mij niet is. Wat Lawrence betreft, ik vind hem zeker meer ‘vent’ dan Huxley, en hierin ben ik het alleen met Huxley zelf eens, maar maak je niet ongerust, tot de ‘onzen’, tot òns ‘bon genre’ reken ik hem zeker niet. - Ik zou over dit alles uitgebreid met je willen praten, zoo per brief gaat het niet, want mijn tegenwoordige omstandigheden maken dat ik weinig goeds van mezelf denk, vooral niet in de ‘vent’ lijn. Maar ook als ik over 3 jaar, verarmd en platgedrukt, hoogstens nog maar goed ben om als particulier ‘mijn broodje te verdienen’, en mijn heele ‘literaire carrière’ beperkt bleef tot de niet onaardige proeven die ik achter me heb, en die alles hebben van den ‘begaafden amateur’ zonder veel meer, dan nòg zou dat geen reden zijn om Huxley als ‘vent’ te erkennen; neen, juist dàn niet! - Wat het Démasqué onmiskenbaar boven Music at Night voorheeft, is alweer de toon. - Ik maak mijn artikel spoedig af en stuur het je dan. Hartelijke groeten, ook van Bep; steeds je
E.
P.S. Ik ga Donderdag a.s. voor 3 dagen naar Brussel, maar ben Zondag of Maandag weer terug. - Vind je het niet typisch dat de eenige scène in P.c.P. die ‘groot’ moest zijn en waarin iets gebeurt: het einde van Spandrell, zoo treurig mislukt is? Dit is wat ik in Huxley ‘ruggegraatloos’ vind.
Hierbij nog een gedicht van E. van den Borcht, dat Greshoff mij zond; bedoeld voor Forum. Ik vind het nogal beroerd en stem tegen.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag