E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Gistoux, [28 augustus 1932]
Gistoux, Zondagavond.
Beste Menno,
Ik heb Dumay verslonden; het is bijna 2 × zoo goed, dunkt me, als H. Court, en vooral: veel meer roman; het is, zou ik zoo zeggen, een ongewoon vlotte, een bijna angstig vlotte (vanuit ons standpunt bekeken) roman, die ook bij het groote publiek een behoorlijk succes zou moeten hebben. [Maar met H.C. heb ik ook al zooiets voorspeld!]. Het is in ieder geval zéér boeiend, en sommige hoofdstukken (ik denk aan het 3e en het laatste) zijn ronduit voortreffelijk. Vele gedeeltes zijn zeer goed. Ik heb maar enkele bezwaren:
1. Die groote vlotheid, zooals ik al zei, maakt me een beetje bang. Het is me iets tè veel ‘roman’; ik krijg nu opeens het gevoel dat je er 5, 6 andere op deze manier zou kunnen schrijven, en weet niet of dit wel een gunstig teeken is.
2. Je ‘photografeert de realiteit’ wat te veel; sommige trekjes zijn te ‘smakelijk’; bv. als Dumay om een taxi op te bellen, zegt: ‘Dumay... de D. van Dirk...’ enz. Die ‘D van Dirk’ is flauwekul; en waarom dat heele zinnetje genoteerd? - Over het algemeen zou ik, vooral in de dialoog, de stijl wat strakker willen; - wat mij zoo hindert in het tooneel: de vlotte flauwekul ‘naar de realiteit’, die noodig is om ‘gelijkend’ te zijn, en die men in een roman juist zoo goed vermijden kan, komt hier véél meer voor dan in H.C.; en in dit eene opzicht alleen zou ik H.C. haast prefereeren.
3. Ik zou met een potlood willen werken om die verdomde puntjes wat te beperken, waar je zóó kwistig mee bent geweest. Dat de menschen soms rustpunten hebben in hun manier van spreken (vooral in emotievolle oogenblikken) begrijpt de (goede) lezer wel; dit is een procédé van akelige schrijvers. Hier en daar is het best; maar jij bent er wel èrg gul mee geweest! In verreweg de meeste gevallen zou een komma volstaan; soms, waar de opening grooter moet zijn, een punt. Ik vind dit typisch een bijbedenking, maar toch verraden zùlke dingen direct iets; en je moet eens opletten wie er met puntjes werken en wie niet.
4. Op één plek heb ik er een zinnetje bijgezet, dat me trouwens uit een verhaal van jou was bijgebleven. Ik vond dat te mooi! Het staat op een blz. waar ik een kruisje bij gezet heb (het is in een gesprek tusschen mevr. Laurens en Dumay) en betreft den ‘Ehrenmann’!
5. Het gesprek tusschen Karin en haar moeder en vooràl de lange denkerij van mama L. vóórdat Karin haar verloving met Dumay komt aankondigen, kunnen volgens mij rijkelijk worden besnoeid. ‘Tante Nel’ lijkt me bv. geheel overbodig. Deze stukken hinderden, onafh. van mij. ook Bep.
Meer zou ik vooreerst niet weten te vinden; eig. zijn hierin ook alleen 1-3 van belang. De rest is al detailbespreking. (O ja, ‘in de gang’, en ‘aan den gang’, zegt het woordenboek; jij maakt
telkens de vrouwelijke gang mannelijk). - Nog iets. De scène waarin Marie George een klap geeft, vind ik zwak, maakt hier de indruk van onnoodig te zijn; de andere gesprekken daarentegen met George vind ik alleraardigst. Ik zou met je over het heele boek willen spreken, stuk voor stuk zeggen wat ik erg goed vind, wat minder, wat bijna niet. Maar over het geheel is het een knap stuk werk, dat ook psychologisch veel subtieler en belangrijker is dan H. Court, dat lijdt niet den minsten twijfel. Met Een Vuistslag is het niet te vergelijken: het is 2 × zoo vlot en ‘goedgeschreven’, 3 × zoo belangrijk en intelligent. Ik voel er op het oogenblik voor om heusch, alleen maar enkele fragmenten van Van Wessem op te nemen (de John-Jacques-historie) - hoogstens 3 nummers! en dan alles van Dumay. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik voel dat, buiten puur-technische kwesties om, ik maar één bezwaar heb: het boek zou heelemaal van ‘ons’ zijn, als er niet die tòch ‘gezellige’ vlotheid in zat, zooals ‘men’ die in Holland hebben wil, en zooals er nu toch al zóóveel in je boek zit, dat men zich op enkele oogenblikken afvraagt (Bep en ik voelden hetzelfde zonder er elkaar over gesproken te hebben): ‘waarin verschilt dit nu van de Holl. romantraditie?’ Kan je dat bij herlezing er niet wat uitwerken? Wat minder wit tusschen de ‘tekst’; ik bedoel: de alinea's over het algemeen wat laten doorloopen, het den lezer niet zóó gemakkelijk maken...; en hier en daar wat overbodige zinnetjes er uit. Als je, deze manier volgend, van de ± 250 blzn. die het boek nu telt, er tien kon schrappen, zou het karakter van het geheel wschl. al aanmerkelijk ‘soberder’ zijn.
Ik schrijf je dit, terwijl het boek nog hier is. Bep gaat er morgen mee naar Holland. Ik heb het zooeven, uiterst geboeid, uitgelezen; misschien leest Bep, die nu omstreeks p. 190 moet zijn (het is 9 uur 's avonds) het vannacht nog uit - anders morgen in den trein. Ze zal je uit Holland erover schrijven.
Schrijf mij gauw weer eens een gezellige brief hierheen. Veel hartelijke groeten, en summa summarum, oprecht gefeliciteerd met Dumay; een hand van je
E.
Dit is nog iets bijzakelijks, maar, gegeven dat je zooveel verschillende gebeurtenissen, met verschillende personages meestal, in één hoofdstuk verwerkt, zou je, inpl. van witte regels, niet gewone cijfertjes zetten, als onderverdeeling van ieder hoofdstuk?
Ik dacht ook dat je titels zou geven aan de hoofdstukken, - ‘Dr. Dumay verliest...’ dit of dat. Dat leek me een aardig idee. Zou je dat niet toch nog doen?
Die meubelkooperij van Dumay is ook uitstekend! En ook het begin van de mislukking met Karin (tot zij weggaat, na de vaas te hebben gebroken).
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag