E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Gistoux, [11 juli 1932]
Gistoux, Maandagavond.
Beste Menno,
Ondanks alle subtiliteiten, politieke slimmigheden, roerende bij-verschijnselen, enz. - behoud ik den indruk dat het lastig gaat worden met onze redactioneele samenwerking. Ik vind Maurice een beste vent, en iedere keer als wij samen zijn, houd ik weer rekening met het feit dat hij in laatste instantie tegenover ons altijd één tegen twee is; - maar aan den anderen kant is het dwaasheid wanneer ‘een deel van ons wezen’ gefnuikt zou moeten worden door het feit dat hij redacteur, en onze mederedacteur, is. Zoolang het om kleinigheden gaat, moeten we iedere strijd vermijden, vooral waar het gaat om literatuur en niet om religie of politiek, maar... ook als literator zie ik Maurice best in staat om een steeds ‘verantwoordelijker’ personage te worden, en over 2 of 3 jaar is het verschil tusschen hem en Donker misschien uiterst gering. Maurice heeft een grappiger aard, maar officieel wordt hij met den dag meer. En zooals je terecht zei: op een keer gaat het compromis dat wij nu al, min of meer, met hem maken, niet meer op. Ik heb in één woord - en hoe geschikt ik hem ook vind - weer de indruk gekregen dat hij eigenlijk niet bij ons hoort; ik vraag me af wanneer dit pertinent blijken zal. Zoolang wij met Maurice alleen te doen hebben, wil ik veel water in mijn wijn doen, maar als ik mettertijd de dupe blijk te zijn van allerlei Vermeylens en soortgelijke officieele letterkundigen die via Maurice
hùn belangen in Forum laten verzorgen, vind ik mijn rol een beetje triest. Schrijf mij eens precies jouw indrukken van deze laatste vergadering; want we hebben elkaar na Bouws' en M's. opdagen alleen nog maar ‘officieel’ [Ditmaal tusschen aanhalingsteekens!] kunnen spreken, en de werkelijke nasmaak, het bezinksel van zoo'n vergadering is toch eigenlijk het ware.
Ik zend je, gelijk hiermee, Mlle de Maupin en Emaux et Camées. Het boekje van Bédier volgt, wschl. met iets anders; ik heb hier n.l. een charmante uitgave van Jane Austen's Pride and Prejudice, met alleraardigste plaatjes van Vera Willoughby; ik heb het Mayer aangeboden, maar als hij het niet hebben wil, stuur ik het jou ook maar. Als je het zelf niet houden wilt, is het altijd (het is geheel ‘ongewijzigd’) een prachtding voor een cadeau. Vooral met het oog op het verhuizen, wil ik hier zooveel mogelijk opruimen.
Wat de boeken betreft die je nu hebt, ik wil volstrekt niet dat je er te veel voor geeft; als ik ze aan een boekhandelaar verkocht had, had ik er zoo goed als niets voor gekregen. Als je me fl. 10.- geeft voor de 4 dln. Shelley en Keats (fl. 2.50 per gebonden deel; eigenlijk zijn het vijf boeken, want de Shelley = 3 dln. in 2 banden) en fl. 3. voor de Byron lijkt het mij best; dan fl. 2.50 of fl. 2. voor Maupin, en de Emaux als premie? Ik zeg je niet dat ik deze prijzen hèbben wil; liefst zou ik je alles cadeau geven - maar ik geef ze je op ‘ter oriënteering’, en je betaalt Mayer (of mij, als ik bij hem schoon sta) wanneer het je schikt, zooals afgesproken werd.
Later meer. Ik smelt in deze warmte, en zoonet heb ik eindelijk die hypotheek onderteekend. Wij gaan Donderdag of Vrijdag van hier weg, naar de Ardennen; ik stuur je ons adres zoodra we er weer een hebben, naar Eibergen dus, na de 15e. - Doe mijn hartelijke groeten aan Truida, en die van Bep, en natuurlijk idem en idem voor jou; en de hand van je
E.
Jan van Nijlen schijnt je erg graag te zien, sprak althans met veel hartelijkheid over je, en op bezadigde toon over het toch niet
bij elkaar hooren van ons beiden met Maurice. ‘De Vlamingen zijn anders’. Paul van Ostaijen was misschien de eenige, die er wèl heelemaal bij gehoord had, en dan nog: dat had weer andere moeilijkheden opgeleverd.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag