E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Utrecht, [16 januari 1932]
Utrecht, Zaterdagnacht.
Beste Menno,
Als je deze Zaterdag hier gekomen was, had je bij Marsman kunnen logeeren (dat kan volgende week trouwens ook) en je had me morgen weer zoowat ziek kunnen meemaken. Gisteravond schijn ik weer een paar griepbacillen te hebben opgedaan; erg plezierig is dat - de 3e keer nu al, deze winter. Après tout is het dus beter als je de volgende week komt.
De boel hier inspireert me niet erg tot werken. Vandaag was ik bij Engelman met de Marsmenschen, en later met Blijstra en Halbo Kool, van de eene kroeg naar de andere, waarbij op een gegeven oogenblik de heer Kuyle met vrouw aan ons tafeltje kwam te kleven. Beste vent overigens, die Kuyle; hij is glad en vet, maar ik zweer je: goochem! Enfin, het is boeiend literair, zooals je ziet. Kool is wèrkelijk een alleraardigste kerel: al ben jij een beetje zijn bête noire door je ‘teveel aan intelligentie’. Maar ik heb je ‘verklaard’!
Ik heb me Van de Velde aangeschaft, 2e handsch, en denk hem tegen je te verdedigen. Het is een zeer nuttig iemand; zéér. Het 2e deel van zijn ‘trilogie’ bevat alleraardigste plaatjes zelfs: kom de schoonheid zien van het mannelijke lichaam onder een gelaat met snorren!
De rest mondeling. Ik ben en blijf zeer benieuwd, en reken dus op volgende Zaterdag. - Blijstra zeer ontgoocheld door de nieuwe weigering van Forum, [‘Nieuw’, na de vele weigeringen n.l. bij de Vrije Bladen], gaf me bijgaande monoloog die ik heel geschikt vind. Ik hoop dat het ditmaal lukt hem op te nemen; het is nu niet te lang.
Tot nader, hartelijke groeten, ook aan Truida, van je
E.
Ik ben werkelijk zéér benieuwd!
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag