Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Eibergen, 27 december 1931
Eibergen, 27 Dec. '31
Beste Eddy
Van Bouws kreeg ik je tijdelijk adres; ik hoop, dat deze brief je daar nog zal bereiken. Truida en ik hebben ons voor eenigen tijd (ik denk tot 1 Jan.) in Eibergen neergelaten en vegeteeren hier. Veel nieuws heb ik niet. Ik schrijf zoo nu en dan aan den roman en rook veel. Verleden week-end was ik bij de Bloems, met het allergrootste genoegen. Jacques is werkelijk, hoe beter je hem leert kennen, een alleraardigste kerel. Ik heb kilometerlange gesprekken met hem gehouden over de poëzie en de philosophie en onderwijl op veel grammophoonplaten gedanst met Clara. Ik mag haar ook graag; zij ventileert haar gevoelens niet en dat is mij bepaald sympathiek. Deze vorm van huwelijk mag ik wel, al zit er iets raars en onhelders in. Overigens heb ik gemerkt, dat het baantje van Jacques het lui’ste baantje is (gemiddeld), dat er in Nederland bestaat; hij doet werkelijk heelemaal niets en verdient toch geld. - Heb je het stuk van Jacques in de Gulden Winckel gelezen, over ons? Lang niet gek, met zeer juiste opmerkingen, als geheel weer wat ‘toegeeflijk’, maar in zijn soort geslaagd.
Ik heb intusschen La Voie Royale gelezen, met gespannen aandacht. Vergeleken bij De Stille Plantage: enfin, er hoeft niet eens over gepraat te worden, malgré alle ‘oerstroomen’ van Marsman. Toch kan ik den avonturier van Malraux moeilijk accepteeren; mij hindert steeds het geforceerde van deze afkeer van het ‘burgerschap’; zoowel in Perken als in Claude ruik ik de theorie van den goeden avonturier, den onbestaanbaren verzetspleger. Dit is geen absoluut bezwaar; het is een gebrek aan ‘avontuurlijkheid’ bij mij waarschijnlijk. Onmiddellijk dringt zich bij mij de vraag op: waarom in 's hemelsnaam zich zoo druk maken over die reliëfs en met alle geweld muskietenbeten willen oploopen? De vraag van den eersten den besten ‘burger’ dus, die in mij blijkbaar spreekt, op dit moment des avontuurs. De scène met Grabot en de wilden is ongelooflijk goed, ook de terugtocht naar Siam. Curieus is, dat aanvankelijk Claude denkt, en later hoofdzakelijk Perken; het is, of Malraux zich daar meer van zichzelf heeft losgemaakt en zich in Perken heeft geobjectiveerd. - Mijn ‘bezwaar’ is dus alleen het uitgangspunt; voor alle andere bezwaren à la Otten voel ik absoluut niets. Zelfs voel ik de beroemde ‘sfeer van het oerwoud’ volstrekt
niet minder bij Malraux dan in de fragmentjes van Helman.
Kun je niet eens een stuk schrijven over de film, van ‘leekenstandpunt’, zooals je destijds wilde doen? Voor Filmliga, waarin ik zooiets opwekkends graag zou willen plaatsen. Al die serieuze aestheten daar hangen me erg de keel uit. Je leeken opmerkingen over Romance Sentimentale en Turksib zouden het zaakje belangrijk opfrisschen. Het zal mijn mederedacteuren wel choqueeren, maar ik waarborg de plaatsing.
O jezus ja, ik hoorde, dat je met Pom gestreden had. Ik verlang naar mondelinge bijzonderheden over dit duel. Vic vertelde me er met sloome stem iets van, in Sandeman. Hij is aan de N.R.Ct. en was de eerste dag al erg moe, terwijl hij een paar russisch-uitziende vrouwmenschen had opgepikt.
Rudi van Lier zond me eenige poëzie, op mijn verzoek. Niet slecht, maar m.i. niet zoo aardig als de Scholier. Ik laat dat hier maar liggen, tot ik een solieder adres van je weet.
Laat gauw weer eens iets hooren. Ik heb het gevoel, of ik je in lang niet gezien heb. hart. gr. je
Menno
Mijn adres is dus tot 1 Jan. hier, daarna weer in Rotterdam.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag