E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Gistoux, 8 mei 1931
Gistoux, 8 Mei 1931
Beste Menno,
Hierbij een stukje over Cendrars-Galmot; ik
hoop dat ik het niet te lang heb gemaakt. Dank ook voor De Stem; maar Coster zelf had het mij reeds, via D.G.W., toegestuurd. Ook de rest heb ik met eenige belangstelling doorgekeken; in het bizonder ook de door jou gesignaleerde stukjes van Anthonie. De goede man had moeten weten, als welingelicht serieus waardigheidsbekleeder der Hollandsche kunstkritiek, dat het procédé van Van Moerkerken in Oranje-Balth. Gerards, klakkeloos uit Tharaud, La Tragédie de Ravaillac is overgenomen, wat 3 × verfoeilijk is: 1o. als gebrek aan oorspronkelijkheid, 2o. als extra-lulligheid, gegeven zelfs de gelijkheid van onderwerp (deze Gerards moet hier werkelijk uit Ravaillac geboren zijn!) 3o. omdat, àls men iemand navolgt, het toch niet de broertjes Tharaud moet zijn! - Verder is die edele ‘richtlijn’, die nu voor de radio werd ‘uitgestippeld’, inderdaad geheel in Anthonie's eigen lijn verantwoord. Hij wordt redacteur van de hééle Stem en lid van de Mij van Letterkunde - bestuurslid, bedoel ik.
Wat Coster aangaat, je méént het toch niet, dat ik op die uitdaging van een ‘essay’ te gaan schrijven (bedenk bovendien wat hij daarmee bedoelt) zou ingaan? Als je alles wat ik over deze kloothark in de Cahiers bijeengeschreven heb bij elkaar zet, krijg je bovendien al een ‘essay’ dat meer dan essayerig genoeg voor mij is, dat ik als volkomen ‘geslaagd’ en afdoend beschouw! Ik begrijp dat je nu eens een uitgebreide studie van mij over hem zou willen lezen, maar dat kàn ik niet, om de doodeenvoudige reden dat ik den man zijn ‘proza’ daarvoor eig. van a tot z zou moeten lezen; en dàt, beste Menno, wil je mij toch niet aandoen? - Als jij het nu eenmaal kent, neem het dan bij gelegenheid nog eens door en schrijf jij het ‘essay’. Ik heb je al gezegd dat daar eigenlijk een pracht van een onderwerp voor jou is - dat meteen ook je eigen standpunt prachtig zou kunnen vertolken, een stuk te schrijven over Coster, met zijn volledig proza, aan den eenen kant, en mij, met de cahiers van een lezer, of desnoods ook alles wat ik bijeenschreef, aan den anderen. Noem het dan: ‘Zwaar en Licht, of de twee Tegenpolen van onze hedendaagsche letterkunde’. En geef dan
ook al mijn gebreken, en zoo mogelijk Coster's deugden aan! Doe jij dat! do it now!
Hierbij intusschen een brief dien ik aan den kwibus in kwestie schreef (gisteren verzonden). Plaatst hij hem niet, waar 100% kans op is, dan komt het wel in mijn ‘lijfblad’. Greshoff vond het stuk van Coster voor zijn doen erg goed. Ik kan er niets aan doen, ik vind het weer de taal van een eunuch.
De Stem gaat gelijk hiermee terug, met een artikel van Trotsky over Malraux, en antwoord van den laatste. Dit stuk kan je ook houden als je wilt. - Wat je over Marianne zegt, is zoo goed en mij zoo ‘uit het hart gegrepen’, dat ik lust heb het in mijn cahiers op te nemen, als je dat goed vindt. Maar misschien schrijf je er nog over? Ik werk sinds gisteren weer wat aan mijn cahiers: ordening van mijn ‘revolutie’-indrukken. Overigens alles even doodkalm. Tot nader, je
E.
P.S. - Je kunt in dat stuk over Cendrars doen wat je wilt: schrappen, veranderen, zelfs het onderteekenen, als je het overtypt. (Anthonie kènt mijn schriftuur!)
P.P.S. - Het stuk over Cendrars volgt in een andere enveloppe, anders maken ze deze weg, omdat ze zoo geldzwaar aanvoelt.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag