Menno ter Braak
aan
E. du Perron
Rotterdam, 24 april 1931
R'dam, 24 April '31
Beste Eddy
Met zeer veel genoegen las ik je hartstochtelijke afwijzing van Romance Sentimentale; en, geloof me, niet met dat hooghartig, welingelicht pleizier van den ‘filmkenner’, die ‘het toch wel weet’! Ik ben het au fond geheel met je eens; ik besef nu ook wel, dat de reden, waarom ik vroeger zooveel drukte over de filmaesthetiek gemaakt heb, in wezen niets anders was dan een polemische drift tegen een bepaalde vorm van maatschappelijke botheid (het bioscoopbedrijf),... ook al begreep ik dat zelf niet, ook al meende ik, belang te stellen in de filmische poësie pure. Het is symptomatisch, dat ik, nu jan-en-alleman over montage en cineasten praat, hoe langer hoe meer de pest krijg aan de film ‘als kunstuiting’; over montage praten had voor mij alleen zin, toen ik niet begreep, hoe de menschelijke geest met de rare machine van de gebr. Lumière
‘kunst’ zou kunnen maken. Vandaar natuurlijk mijn eenzijdig aesthetiseeren. Natuurlijk maakt het voor mij geen enkel verschil, of het over filmische of poëtische epigonen gaat! Een epigoon is een epigoon, een zatladder-aan-bedwelming-die-voor-anderen-verheldering-was. Ik had het onaangename gevoel, dat ik me laatst, in Brussel, geneerde voor Bouws, toen hij zoo ‘welingelicht’ deed, omdat ik wist, dat hij mij als medeplichtige van die ‘welingelichtheid’ beschouwde, figuurlijk over zijn bril naar mij keek. Je kunt je dat wel voorstellen, denk ik. Het is dezelfde gêne, die mij altijd bevangt, als ik voor den specialen filmdeskundige word aangezien, terwijl de heele filmgeschiedenis voor mij geen andere beteekenis heeft dan die van een doorgangshuis. ‘Een vent’, daarom gaat het overal en altijd. De Eisenstein van Romance Sentimentale is heelemaal geen vent; trouwens, hij schijnt aan de heele film alleen zijn naam gegeven te hebben; de Eisenstein van Generallinie is een enorme vent, iemand uit het geslacht van Lenin en Trotsky, mijn persoonlijke vijand, zou ik bijna zeggen, maar toch een kerel, geen Anthonie Donker b.v.
Er was een tijd, toen onderscheiden ook voor mij het hoogste genot scheen; ik beschouw die tijd als een vagevuur, en beklaag degenen, die daarin altijd blijven branden, met heldere en diepe vlam. Nu vind ik partijkiezen, voor ‘le bon genre’, het eenige waardevolle, en de filmaesthetiek (die nu trouwens geen partijkiezen meer eischt!) kan me gestolen worden, mitsgaders de lieden, die overal ‘filmische details’ speuren. Er blijft dan ook maar één verschil tusschen ons over, op dit terrein: n.l., dat ik uit den onderscheidingstijd nog een zeker filmepicurisme heb overgehouden, zooals een dichter toch altijd een ‘kleine bekoring’ blijft voelen voor een regel van M. Leopold, ook al verwerpt hij zijn werk als bocht. Voor mij zijn de, absoluut gesproken, waardelooze sensaties van Romance Sentimentale altijd nog een aangename streeling der zintuigen (afgezien dan van de werkelijk afschuwelijke juffrouw), te vergelijken met lekker eten en een strijkje. Ik heb in die sensaties nog altijd zooveel pleizier, dat een film van jouw genus mij alleen pakt, als
de technische qualiteiten draaglijk zijn. Misschien is dit de vloek van een aesthetisch verleden. Ook zal een vent-filmkunstenaar toch doorgaans zijn aesthetiek moeten kennen, om zijn ventschap te kunnen waarmaken aan de stof; hoewel b.v. een vent als Erich von Stroheim een zeer matig ‘cineast’ is, dat is waar.
De bekoringen van Romance Sentimentale zijn door Elisabeth de Roos in de Bladen aardig beschreven. Ik voel die bekoring, zonder gekheid, ook, al doe ik er verre van een moord voor. Ook hier een quaestie van huid, denk ik! Maar in geen geval een quaestie van levensbeteekenis! Ik ken maar een paar films, die me absoluut geraakt hebben als het werk van een vent: b.v. Wedding March van Stroheim, Generallinie van Eisenstein. De abstracte film b.v. apprecieer ik als een menuet van Mozart, zonder eenige volstrektheid, maar toch woedend op citoyens, die dat gevoel voor zichtbare muziek niet wenschen te erkennen. Het is, als we de zaak scherp stellen, zoo: dat de kunst altijd een kant van zoete vergiftiging heeft, waarvan ieder iets, naar mate van de ontwikkeling van een zintuig, ervaart en waarop de aestheten zich blind staren, maar ook een kant van anti-zintuigelijke negativiteit (een visioen op de waarheid, die altijd voor het gros der menschen onaangenaam is). Alleen bij belangrijke kunstenaars wordt die laatste kant hoofdzaak; zij gebruiken de zintuigen alleen nog om de zintuigen op hun stupiditeit te wijzen. De meerderheid van de schrijvers verliest zich al voor den dertigjarigen leeftijd in het vergiftigde l'art pour l'art en meent zich daarmee een vrijbrief te hebben gegeven, om zich verder van alle bespiegeling over het wezen van hun geschrijf te kunnen onthouden. Voor dezulken is dan de aesthetiek een heilig kookboek geworden, terwijl zij gelooven, dat de kok het hoogste wezen in de schepping is.
Bij Bouws past deze wijze van filmbeschouwing overigens heel goed; zij is immers epicuristisch. Maar als wij hem duidelijk maken, dat deze manier de goede niet is, neemt hij onze manier ook op in zijn epicurisme! Zooals ik je ook zei: ik waardeer Bouws geenszins om zijn originaliteit, die hij niet bezit; ik
waardeer hem om de oprechtheid van zijn epicurisme, die het hem mogelijk maakt, onze trillingen te registreeren, zonder zich veel geweld aan te doen. Ik voorspel je, de wijziging in zijn filmbeschouwing is een quaestie van tijd. Schrijf maar eens een flink artikel!
Mondeling duidelijker. Ik heb in de school te veel gekletst, maar was toch niet in staat, om lang te zwijgen.
Tot 29 April dus! 's Avonds 1/2 8? Je kunt voor onbeperkte duur logeeren! Truida verzoekt zeer hart. groeten. hart. hand van
je Menno
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag