E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Brussel, [10 april 1931]
Brussel, Vrijdagavond.
Beste Menno,
Vanmorgen schreef ik je een blaadje, dat ik in een brief sloot aan Truida. Daarnet, thuiskomende, vind ik je ‘voorloopige verslag’; mijn raad van vanmorgen was dus overbodig. Des te beter – maar laat je nu ook niet verder vervelen; de beroerde rol heb je nu tòch. In den brief dien ik aan Truida schreef toen jij naar Berlijn was, sprak ik de vrees uit dat je den 9en gevankelijk naar het altaar zou worden geleid; ik heb mij dus in mijn diagnose niet vergist, maar wel, God zij dank, in mijn vrees. Ik kan mij levendig voorstellen dat je er nu ruim genoeg van hebt – al blijft alles natuurlijk heel erg voor dat meisje. In Minna de Wanghel, een onbekende novelle van Stendhal, laat hij een Duitsch meisje, overigens heel sympathiek, een anoniemen brief schrijven uit liefde; de man van wien zij houdt, en die van haar houdt, maakt het daarna ineens af. Die man is een Franschman en begrijpt deze voor een Duitsche kleine fout niet, schijnt Stendhal te willen zeggen.
Ik zou Nietzsche verdomd graag eens compleet willen lezen, maar een behoorlijke Nederl. vertaling bestaat niet, en Duitsch lezen ontneemt me alle genoegen. - Accoord over Bringolf. Het 3e deel ben ik nog door kunnen komen, dank zij een soort vreemdelingenlegioen-accent, maar het 4e is heelemaal belabberd: Bringolf, als ex-krijgsheld, bezig zich een plaats te heroveren in de burgermaatschappij; de man van het kaftje, in één woord! Het aardigste vond ik misschien toch wel het ‘mondaine’ deel, de schneidige man op jacht naar een rijk huwelijk. En Zuid-Amerika is ook nog heel goed.
Je stuk tegen Anthonie vind ik natuurlijk uitstekend. Maar je krijgt hem hierdoor niet als ‘vijand’ - op geen stukken na niet! (Ik ben niet met hem gebrouilleerd, ik vind het daarvoor eig. toch weer een veel te goede kerel; maar in eenig contact met hem heb ik absoluut geen ‘hoop’.) Je bezorgdheid over zijn geestelijke corpulentie heeft ook iets administratiefs, zou iemand kunnen zeggen, maar dat geeft niet; wat men duidelijk voelt, is dat die bezorgdheid niet zóó groot is, en meer aanleiding dan drijfveer tot dit stuk. Ik ga met spanning uitkijken naar het materiaal dat zich gaat opeenhoopen voor een derde bundel in de serie van Stols (die nogal aardig ontvangen wordt, hoorde ik vanmiddag). Die 3e bundel moet nòg beter zijn weer dan M. tegen M.
Our dear Bows is een beste vent, maar zijn zielsproblemen in het Vrouwelijke hebben voor mij altijd iets komisch, of liever iets onafs, veroorzaakt door zijn superieure Lebemanns-ernst aan den eenen kant en zijn werkelijk onnoozelen kijk aan den anderen. Hij is een vrouwenkenner die slag op slag zal derailleeren op japonnen en z.g. ‘stijl’. In de literatuur overgebracht eig. iemand die zijn dagelijksch brood maakt van de romans van E. Phillips Oppenheim, omdat men daarin het groote leven van Monte Carlo zoo goed beschreven vindt. Die Ruth… (wier portret mij al zoo skeptisch stemt) en zijn kijk op Darja… Kèn jij die onvolprezen Ruth eigenlijk al? Maar zijn luiheid op sexueel gebied zal hem vele malen redden, dat is één troost; so let’s hope the best for England!
Draai af met Berlijn; en het beste voor jezelf, wat betreft de reactie!
(Over komst in Holland schrijf ik nader, niets is nog zeker.)
Je Eddy
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag